De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 663]
| |
Ter bruiloft van den weledelen heer Robert Honiwood, Ritmeester in dienst der vrye Landen,
| |
[pagina 664]
| |
Ik heb dit jammeren nu al te langh gehoort.
Dit is gemeene kost, geen ooft, dat my bekoort.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zoo zoekt een vogelaer de vryen, onder 't vliegen,
Met zijne zoete fluit te vangen en bedriegen.Ga naar voetnoot21-26
Hoe stont de Ridder voor dees spraek van zin berooft!
Als een, die onverhoedts, voor 't wreede slangenhooft,
In marmersteen verkeert, geen lippen meer kan reppen,
30[regelnummer]
Geen lidt verroeren, en noch lucht noch adem scheppen.Ga naar voetnoot28-30
Hy vont een schoonheit, die het keurighste oogh verleit,Ga naar voetnoot31
Maer och, een schoonheit, vreemt van mededogenheit,
En zoet op pijnigen, en martelen, en grievenGa naar voetnoot33
Der onderdaenighsten, die haer alleen believen,
35[regelnummer]
Alleen naer d'oogen zien, en smeeken om gena,
Gelijk de zonnebloem de zon volght vroegh en spa.
Maer een rechtschapenheit, van geen gevaer te trotsen,Ga naar voetnoot37
Voor een onwinbaer slot, langs onbegangkbre rotzen,
Hervat den moedt en storm, al stort hy slagh op slagh.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Het rijzen van de zon, het vallen van den dagh,
En teffens nacht en dagh 's helts dapperheit getuigen,Ga naar voetnoot41
Gezint te breeken, eer dan zich te laeten buigen.
Al d'oude poëzy van 't minnen oit gedachtGa naar voetnoot43
Geraekt nu in 't geloof: hoe Herkules zijn kracht
45[regelnummer]
Verliest in 't vrouwekleet, gelijk een vrou herschapen,
De leeuwenhuit, en knods, het monstertemmend wapen,
Verwaerloost, en de spil in ste van boogh hanteert.Ga naar voetnoot43-47
De Min moet lachen, nu de schoonheit triomfeert,
En sterkheit leght aen bant. Een maeght betemt veel braven.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
De Ridder acht zich noch gelukkigh onder 't slaven,
En schat dees schoonheit, met een eedle deught gepaert,
Een perle in gout gezet, die moeite en arbeit waert.
De moeite leert het eêlst waerdeeren, en gebruiken.
Men vint geen perle by den wegh. Men moet eerst duiken
55[regelnummer]
En visschenze op den gront. Natuur, bedacht en wijs,
Bewaert de gaven dus by haer waerdy en prijs.Ga naar voetnoot56
Jupijn, die 't al regeert, verhoort in 't endt het smeeken
Des braven minnaers, van zijn hoop te lang versteeken,Ga naar voetnoot58
| |
[pagina 665]
| |
En vaerdight Pallas naer den blijden Zangbergh af.
60[regelnummer]
Zy, vaerdigh op den last, dien haer de vader gaf,Ga naar voetnoot60
Genaekt Margriete, een tiende in negen Zanggodinnen,Ga naar voetnoot61
En roept de schoone maeght, erfvyandin van 't minnen,
Ter zijde, op datze haer des hooghsten wil ontdek.
Dus raekenze onderling in minnelijk gesprek.
65[regelnummer]
De wijze Pallas pleit voor d'eer van Venus rijken.
Zy raetze op 't hoogh gebodt de vlagh en 't zeil te strijken.
Men kan het nootlot van Jupijn niet wederstaen.
Zy bietze 't huwlijxpant den rijken trouring aen.
Op datze Honiwood naer zijn verdienst de hant bie,
70[regelnummer]
Sneet schrandre Mulciber hier Annuit orantiGa naar voetnoot70
Met kunst op: en de maeght, dit lezende, zat stil
En stom, en overwoegh des allerhooghsten wil,Ga naar voetnoot72
Geensins t'ontworstelen met woorden noch gedachten.
z'Aenvaert beschroomt den ring, en zeght, geen jammerklagten
75[regelnummer]
Van minnaers zouden my van mijnen vryen staet
Beroven, neen gewis, noch zelf der oudren raet
Kan 't hart bewegen: maer de reden eischt genoegenGa naar voetnoot77
En onzen eigen wil naer 's hemels wil te voegen.
Jupijn bestemt zijn beê: wy stemmen met Jupijn.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Op dat gewenschte woort brak flux de zonneschijn
Door alle nevels heene, uit 's hemels tinne en transsen,
En schiep een schoonen dagh. De rooze-en-myrtekranssen
Bekranssen 't lieve paer, den Bruigom, en de Bruit,
En Hymen quam ter feest getreên met dit geluit:
85[regelnummer]
O schoone dochter van uwe overschoone moeder,
Gezegent zy uw trou, Jupijn uw troost en hoeder.
Gy trout den Ridder, en de Ridder uwe hantGa naar voetnoot87
Door 't hemelsche beleit, tot vreught van 't vaderlant,
Dat aen de diensten van zijn' vader en uw' vaderGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Zich eeuwigh houdt verplicht, en uit uw twee te gaderGa naar voetnoot90
Verwacht de helden, die der vadren spoor betreên,
En 't recht hanthaven van de vrygevochte steên.
De minneby schept lust te weiden op de tippenGa naar voetnoot93
Van uwen roozenmont, en honinghzoete lippen,
| |
[pagina 666]
| |
95[regelnummer]
En dau te lezen in uw levens morgenstont,
Die boven nektar smaekt. ô schoone roozemont,
O bloem van Vlooswyk, zoo die lust hem noit verveelde,
Besnoey zijn wellust niet, maer queek de dertle weeldeGa naar voetnoot98
Van uwen Bruidegom, terwijl uw jeught het lijdt.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zoo reedtge aen d'eeuwigheit, in 't bloeienst van uw tijt.Ga naar voetnoot100
MDCLXII
|
|