De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendTer bruiloft van den weledelen heer Peter de Graef, Jongkheer van Zuitpolsbroek
| |
[pagina 660]
| |
Hier blonk op 't hof een hemel, rijk van zonnen.
De rijkdom van de kunst verdoofde goutGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
En diamant, als ofze in 't renperk ronnen,Ga naar voetnoot15
Of worstelden wie sterkst den palm behoudt.
Hy zagh'er op de hemelsche tapytenGa naar voetnoot17
De zege der Bourbonnen afgemaelt,
En hoe 't verdrag beslechte 't bloedig wrijten,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Daer Henrik en zijn afkomst eer behaelt.
Het luste hem t'aenschouwen in 't byzonder
Wat Luidewijk, zoo jongk, alree beschrijft.Ga naar voetnoot22
In ieder perk gemoet het oog een wonder,Ga naar voetnoot23
Waer aen het zich vergeet, en hangen blijft.
25[regelnummer]
Hy ziet in 't endt twee weerelden verwarren.Ga naar voetnoot25
De rook, en smook, geschrey, en wapenklank,
Trompet, en trom, en stof bedroeft de starren.Ga naar voetnoot27
Men luistert hier naer oorloghstoom, noch dwangk.
Maer elders, als de zon de nevels doorschijn,
30[regelnummer]
Komt Liefde allengs gedaelt uit d'ope wolk,
Met Wederliefde, op englezangk, te voorschijn.
Op dat gezangk rust donderbus en dolk.Ga naar voetnoot32
Men ziet ze beide elkandre aenminnigh kussen,
En onderling zich vlechten, arm in arm.
35[regelnummer]
De heiren, aen het wijken ondertussen,
Staen stil van zelf. Nu hoort men geen gekerm.
Heer Polsbroek merkt dat deze hofschildrye
Hem afbeelt hoe de krijghseeu raekte in rust,
En Luidewijk verbonden aen Marye,
40[regelnummer]
Bekrachtight dat heel Vrankrijk Spanje kust.Ga naar voetnoot39-40
Wie zou, docht Graef, gelooven dat de liefde,
En Wederliefde in top dit wonder wrocht,
Ter goeder uure elk 't hart der volken griefde.Ga naar voetnoot43
De liefde won dat geen geweer bevocht.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Gelukkig zijn de beide nabuurrijken,
De harten, die, gewont in 't harrenas,
| |
[pagina 661]
| |
Nu wapenloos verknocht door huwelijken,
Een bruiloftskus en wederkus genas.
Zoo spreekt hy by zich zelven, en beluistert
50[regelnummer]
Het vryen van de min en wedermin,
Waer op een stem hem stil in d'ooren fluistert:
'k Zie u gepaert met uwe nabuurin.Ga naar voetnoot52
Het schaemroot verft de leli van zijn kaeken.
Dat merkte flux de Hollantsche Gezant,
55[regelnummer]
Die vraegde: hoe? begint uw hart te blaeken,
Door eene vonk, gespat van 's Konings brant?Ga naar voetnoot56
Schep moedt, en leer op 's Konings voorbeelt paeren:
Zoo kan uw bloet, ten zegen van uw stadtGa naar voetnoot58
En vaderlant, der oudren stoel bewaeren,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Daer grootvaêr, al 't geslacht ter eere, zat.
Jakoba lag hem sedert in de zinnen,
Gelijk Atlante in 't hart van Hippomeen.Ga naar voetnoot62
Hy hoopte haer, gelijk een prijs, te winnen
In 't renperk, zoo hem Venus gunst verscheen:
65[regelnummer]
Zoo Venus strael het hart eens quaemt t'ondoien,
Dat harder dan het bergh kristal bevroos:
Maer 's winters wil de lucht geen bloemen stroien:
De lente geeft den knop, en dan de roos.
De lente is tot het minnefeest geboren:
70[regelnummer]
Dan wijdt de jeugt den outer duif en zwaen.Ga naar voetnoot70
Elk wierrookt dan gebeên in Venus kooren,
En vlecht festoen van roos en myrteblaên.
De jongling volgt, op 't hemelschblaeu geflikker
Der oogen, zijn beminde, in 't hart geplant,
75[regelnummer]
Een Pallas, uit den eedlen stam van Bikker,
Die hier de kroon van deught en schoonheit spant.
Wanneer de deugt, in sterfelijke leden
Gedompelt, uit het schoone lichaem straelt,
Dan wortze van opmerkende aengebeden,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Als een godin, uit 's hemels schoot gedaelt.
De Wederliefde, in 't kerkgewelf gevlogen,
Belaeghtze, en treft door d'oogen haer in 't hart:
Dat voeltze, en vint zich onvermoedt bewogen
Met 's minnaers wonde, en uitgestaene smart.
| |
[pagina 662]
| |
85[regelnummer]
Nu wort hy van de schoone heusch bejegent,Ga naar voetnoot85
Met een gezicht en ongewoonen lonk.
Een blijde star, die zijn vryaedje zegent.
Nu vint hy zich, als Hippomeen, aen honk.Ga naar voetnoot88
Op dit besluit, van minnezorgen veilig,
90[regelnummer]
En met een' kus bezegelt mont aen mont,
Verschijnt het paer de blijde BruiloftsheilighGa naar voetnoot91
Met zijne tortse, en kroont het trouverbont.
Hy zeght: nu volght dit licht, gekroonde braven:Ga naar voetnoot93
Wy treên u voor, daer 't weeligh roozevelt
95[regelnummer]
Weêr mengt in een de Bikkers en de Graven,
Als Venus gloet uw zielen t'zamensmelt.
Ten blijk dat gy u medeelt bey te gader,
Wort u belooft een lief en edel kroost,
Dat teffens zweemt naer moeder, en naer vader.
100[regelnummer]
Zoo bloeie en groeie uw stam, den nijt getroost.Ga naar voetnoot100
|
|