De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 391]
| |
[Gedichten]Lyckklaght over Den hooghwaerdighsten Heer, Zacharias de Mets, Bisschop van Trallen &c.aant.Ga naar voetnoot*SAL TERRAE Hoe schichtigh komt die nevel vallen,Ga naar voetnoot1
En nederschieten voor 't gezicht!
Wat 's d'oirzaeck? och, het licht van TrallenGa naar voetnoot3
Gaet onder, dat Godtvruchtigh licht.
5[regelnummer]
Waerom? de boosheit haet de klaerheit
Van nutte tucht, die niemant schroomt.Ga naar voetnoot5-6
De Farizeeusheit kruist de waerheit,Ga naar voetnoot7
Die haer in 't licht staet, en betoomt.Ga naar voetnoot8
Zy werden beide noit vereenight.
10[regelnummer]
Zoo Zacharias, als Godts tolck,Ga naar voetnoot10
Wil yvren, hy wort noch gesteenight,
Gemartelt van zijn eigen volck.Ga naar voetnoot12
De Mets, die naer geen' myter streefde,
Noch bisschopsstaf, noch kerckvooghdy,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer Gode alleen ter eere leefde,
| |
[pagina 392]
| |
Wort nu gekent in zijn waerdy.Ga naar voetnoot16
Stantvastigh, nedrigh, en geduldigh,
Is hy zijn' kindren voorgetreên,
En leedt onnozel, en onschuldigh,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Bestreên van 't quaet, noit overstreên.Ga naar voetnoot20
Het wettigh recht, hem opgedrongen,Ga naar voetnoot21
Beschutte hy, gelijck 't betaemt,
In 't barrenen der lastertongen,Ga naar voetnoot23
Door 's helts stantvastigheit beschaemt.
25[regelnummer]
Schoon 's mans gezontheit daeghlijx mindert,
Als Christus eer hier door vermeert,
Verdraeght hy gaerne wat hem hindert,
En acht niet wat het lichaem deert.
Men hoope dat Godts stedehouder
30[regelnummer]
Een' herder wecken zal, die 't lam,
Dat afdwaelt, lieflijck op de schouder
Ter koie breng', waeruit het quam.Ga naar voetnoot29-32
J. V. VONDEL.
|
|