De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 381]
| |
Tooneelschilt
| |
[pagina 382]
| |
Tooneelschilt
| |
[pagina 383]
| |
23 het uitgesneden beeldewerck, op grafnaelden ter eeuwige gedach-Ga naar voetnoot23 24 tenisse uitgehouwen, gescherpt. Ondertusschen willen wy ons lie- 25 ver over dit zinnebeelt verwonderen, dan, met gevaer van denGa naar voetnoot25 26 hals te breecken, steil opklauteren naer een geheimteken, metGa naar voetnoot26 27 ons onverstant noch niet te bereicken. Tegenwoordigh was hetGa naar voetnoot27 28 voorneemen voor het wettige tooneelrecht noch een weinigh ten 29 overvloet te pleiten, hoewel het voorheene al met genoeghzaemeGa naar voetnoot29 30 reden en bewijs verdaedigt is: verzoeckende dat de toehoorders,Ga naar voetnoot30 31 die het gigagen en d'aenklaghten der tooneelschenderen aenhoor-Ga naar voetnoot31 32 den, zich gewaerdigen oneenzijdigh hun oordeel een luttel op teGa naar voetnoot32 33 schorten, om de heerlijcke spreuck Hoor Party, eertijts met goudeGa naar voetnoot33 34 letteren, boven den ingangk van het oude stadthuis, geschreven, 35 met der daet te voltrecken, en niet zonder grondige kennis van 36 zaecken te neemen, een ontijdigh vonnis, ten laste van schou-Ga naar voetnoot36-37 37 burghoofden en tooneelieren, te vellen. Wy willen dan, op deze hoopGa naar voetnoot37-38 38 getroost, voortvaeren, en terstont van de bepaelinge des tooneels 39 aenheffen.Ga naar voetnoot39 40 Het tooneel is een verheven plat, toegestelt naer den eisch derGa naar voetnoot40 41 rolle van de personaedjen, die elck volgens heuren staet ingekleet,Ga naar voetnoot41 42 en gelijck vermomt, door stemmen en gebaer uitbeelden eeneGa naar voetnoot42 43 historie, of waerschijnende verzieringe, of klucht, waerdigh totGa naar voetnoot43 44 stichtigh vermaeck, in het openbaer, gehoort en gezien te wor-Ga naar voetnoot44 45 den. Uit deze eenvouwige bepaelinge kan de verstandige oordee-Ga naar voetnoot45 46 len of tooneelkunst zoo strafwaerdigh zy, als vernuftelozen, onder 47 schijn van hun bezwaert geweten t'ontlasten, haer uitroocken.Ga naar voetnoot47 48 Deze bepaelinge heeft mede eenige gemeinschap met den stoel desGa naar voetnoot48 49 redenaers, die in hooge schoolen zijne wijsheit en geleertheit 50 den schoolieren en braven vernuften, oock door heilige en wee-Ga naar voetnoot50 51 reltsche historien, naer het ongestadigh beloop der weerelt, ont- 52 vout. Zy deelt mede in de tafereelen der historischilderkunste, be-Ga naar voetnoot52 | |
[pagina 384]
| |
53 staende uit welgeschickte vertooningen, die, op haeren rechtenGa naar voetnoot53-54 54 dagh bespiegelt, naer d'afgemaelde stof, stichten of ontstichten: 55 en de historischilderkunst verdiende by d'ouden den naem van 56 stomme poëzye, gelijck de poëzy den titel van spreeckende schil-Ga naar voetnoot56-57 57 derye bereickte, dat eigentlijcker op tooneelpoëzy slaet, die haere 58 spreeckende personadien regelrecht, terwijl een redenaer perso-Ga naar voetnoot58 59 neerende, die niet regelrecht invoert. Het onderscheit, tusschen 60 redenaer en tooneelier, bestaet oock ten deele hierin, dat de rede- 61 naer doorgaens alleen spreeckt, en, naer den stijl der rederijck-Ga naar voetnoot61 62 kunste, by wijlen personeert, en uit den naeme van eenen anderen 63 spreeckt; het zy uit den mont van Godt, of eenen engel, of koningk, 64 of amptenaer, of vryen staet, of andersins, gepast op de leest derGa naar voetnoot64 65 stoffe, om het hart des toehoorders te roeren, en lieflijck, buiten 66 zijn weten, tot des spreeckers ooghmerck aen te leiden. HetGa naar voetnoot66 67 ooghmerck der treurspelen is, zoo wy voorheene zeiden, den ver- 68 wilderden aert in te toomen, en zeden in te scherpen, gelijck de 69 grijze en wijze Pythagoras dit oock door de muzijck beooghde.Ga naar voetnoot69 70 Het blyspel verlicht zwaermoedige geesten, en geneest de harte- 71 wonden der staetheeren en amptenaeren, door geduurige bekom-Ga naar voetnoot71 72 meringen en beslommeringen, tot heil der gemeente, afgeslaeft.Ga naar voetnoot72 73 Is nu het ooghmerck des redenaers, en der schilderkunste goet; 74 hoe kan het zuivere wit der tooneelkunste zwart en quaet zijn?Ga naar voetnoot74 75 nimmermeer kan eene zaeck, uit haere natuure goetaerdigh, quaetGa naar voetnoot75 76 genoemt worden, ten zy een uitgedrukt verbodt van Gode, of GodtsGa naar voetnoot76 77 stedehouderen, over het heilige en weereltsche, en verstandige 78 ouderen, die pit achter d'ooren hebben, tusschen beide inkome:Ga naar voetnoot78 79 dan kan zelf de schoone paradijsappel, uit zijne natuure goet enGa naar voetnoot79 80 goet blijvende, en alleen ten opzichte van het verbodt quaet, 81 ziel en lichaem vergiftigen, en eenen endeloozen staert van be-Ga naar voetnoot81-82 82 derf naer zich sleepen. Most men altijt, om der dingen misbruick, 83 het recht gebruick verworpen; wat zou 'er ter weerelt onomge-Ga naar voetnoot83 84 wroet en in zijn geheel blijven? Dat waer, gelijck Plutarchus in eenGa naar voetnoot84-86 | |
[pagina 385]
| |
85 voorbeelt bybrengt, alle wijnstocken, om het misbruick des wijns, 86 met wortel met al uitroien: en wy hooren het onfaelbaere orakelGa naar voetnoot86 87 der wijsheit bevestigen, dat de wijn Godt en mensch verheught. 88 De schouburghhoofden kunnen dan met geene reden vatten, datGa naar voetnoot88-vlgg. 89 men het tooneel zoo schendigh over de hekel behoorde te haelen,Ga naar voetnoot89 90 en betuigen dat de schouburgh t'onrecht van afgoderye, en hoere-Ga naar voetnoot90 91 rye, hun in der waerheit onbekent, eerloos en schaemteloos ge- 92 schantvleckt wort. Zy zien met lust dat kerckglazen, orgeldeuren, 93 en het nieuwe Kapitool, een achtste wonderwerck, met uitgehouweGa naar voetnoot93 94 beelden, en heilige en weereltsche schilderyen praelen, en rekenen 95 het den kunstigen predickstoel geensins tot afgoderije, dat de werc-Ga naar voetnoot95 96 ken van bermhertigheit den leergierigen door uitgesneden beelde- 97 werck aengeprezen worden: want beelden, gelijck men van outs 98 zeght, zijn der leken boecken. Slaet den bybel op, van het boeck 99 der scheppinge tot Sint Jans openbaringe toe; gy ziet 'er doorgaensGa naar voetnoot99 100 hoe Godt, voor en onder en na de wet, den aertsvaderen, koningen,Ga naar voetnoot100 101 profeeten, en kruisgezanten, op velerhande wijze in droomen enGa naar voetnoot101 102 gezichten, als door levendige vertooningen, verscheen, en hunGa naar voetnoot102 103 zijne genade, liefde en gerechtigheit, en majesteit en heerlijckheit 104 en wil openbaerde. Noah, d'eerste wijngaertplanter, zagh den eer-Ga naar voetnoot104 105 sten regenboogh aen de lucht geschildert, hem verzekerende, dat 106 Godt het menschdom niet meer door het element des waters zoude 107 verdelgen. Aertsvader Jacob zagh te Bethel in den droom eeneGa naar voetnoot107 108 ladder, die van d'aerde aen den hemel reickte, daer Godt boven 109 op stont, en engelen op en afklommen. Josefs droomen van koren-Ga naar voetnoot109 110 schooven, zonne, en mane, en elf starren, die hem aenbaden, 111 spelden zijne toekomende verheffinge; de droomen des schenckers 112 en korenmeesters, in den kercker, de verheffinge van den eenen, 113 en het bederf van den anderen; Faroos droomen van vette enGa naar voetnoot113 114 magere koeien, en volle en doove koorenaeren de vruchtbaere 115 en onvruchtbaere tijden. Moses hoorde Godts of des aertsengelsGa naar voetnoot115 116 stem uit het doornebosch, dat in brant scheen te staen. Godt ver- | |
[pagina 386]
| |
117 scheen Salomon 's nachts in den droom, na het brantofferen teGa naar voetnoot117 118 Gabaon. Ezechiël zagh, onder veele andere vertooningen, GodtsGa naar voetnoot118 119 heerlijckheit en majesteit, van geen schilders penseel, noch dich- 120 ters vernuft t'achterhaelen. Nebukadnezers droom van het ge-Ga naar voetnoot120 121 weldige beelt, met een gouden hooft, zilvere borst, koperen buick, 122 en yzere en leeme voeten, was, naer Daniels uitlegginge, eene 123 vertooninge van vier hooftheerschappyen der weerelt. De ver- 124 tooninge op den bergh Thabor, daer Christus hooft en aenschijnGa naar voetnoot124 125 [korts hier na op den dootshooftbergh, met de doornekroone ge-Ga naar voetnoot125 126 kroont] gelijck de zon straelde, en Moses en Elyas met hem in ge- 127 spreck verscheenen, ontvoude het voorspel van de glori, waerin 128 de gekruiste boven alle hemelen zoude verheerlijckt worden. 129 Godts onfaelbaer stedehouder, wien d'almaghtige de sleutelsGa naar voetnoot129 130 des hemels toebetroude, zagh de vertooninge van een vat, vol die- 131 ren en vogelen, uit den ontsloten hemel nederdaelen, gelijck eenen 132 grooten lijnen doeck, aen vier hoecken gebonden: en de HeiligeGa naar voetnoot132 133 Geest schuift, voor den Euangelist Sint Jan, de gordijnen van 134 zoo veele vertooningen open, vol geheimenissen en gebloemdeGa naar voetnoot134-35 135 wijsheit, te zijner tijt te kennen, ondertusschen by wijlen jam- 136 merlijck van neuswijzen misduit en verdraeit. Maer wy behoor-Ga naar voetnoot136 137 den den gelovigen helt Samson, op den triomfwagen der HeiligenGa naar voetnoot137 138 omgevoert, niet voorby te gaen, die, naer de getuighenis derGa naar voetnoot138 139 Godtgeleerden, in Dagons kerck speelde, en al danssende en zin- 140 gende en springende Gode zijnen geest opofferde. Al de weereltGa naar voetnoot140 141 gewaeght van de geschicktheit, en bequaemheit der Societeit, inGa naar voetnoot141-vlgg. 142 het manieren regelen en zedevormen der leergierige jongkheit,Ga naar voetnoot142 143 het welk zy mede uitwerckt door Godtvruchtige en stichtelijcke 144 tooneelspelen, en tooneeldanssen, wijt afgescheiden van licht-Ga naar voetnoot144 145 vaerdigheit, en bederf van goede zeden, by haer ten hooghsteGa naar voetnoot145 146 gehaet. De Spartaensche maeghden plaghten, in Lykurgus ge- 147 strenge en gemanierde eeuwe, den harnasdans te danssen, hoe-Ga naar voetnoot147 | |
[pagina 387]
| |
148danigh Julius Scaliger, voor Keizer Maximiliaen, door last vanGa naar voetnoot148 149Bonifacius, 's Keizers oom, niet zonder groote verwonderingeGa naar voetnoot149 150van geheel Duitslant, vertoonde. De hooghgeleerde Vossius, zooGa naar voetnoot150 151diep in letteren gedoopt en gedompelt, en wien schijngeletterdenGa naar voetnoot151 152geen hantwater mogen geven, zeide dat'er dryderhande muzijckGa naar voetnoot152 153was, montmuzijck, hantmuzijck, en voetmuzijck. By montmu-Ga naar voetnoot153 154zijck verstont hy maetgezangk, by hantmuzijck vingerspel, op 155tamboeren, cymbaelen, fluiten, en snaeren, ons van den koningk-Ga naar voetnoot155-56 156lijcken profeet aengeprezen, en by voetmuzijck het geregelt dans- 157sen. Of men nu op eenen vloer, of op een tooneel dansse, dat geIt 158evenveel, behoudens dat de dans geene lichtvaerdigheit of onge-Ga naar voetnoot158 159maniertheit, met reden strafwaerwgh. naer zich sleept. De Heer 160van Bartas in Vranckrijck, zoo befaemt om zijne heerlijcke ge-Ga naar voetnoot160 161dichten, waer op Goulart, leeraer te Geneve, zulcke geleerde aen-Ga naar voetnoot161 162tekeningen stelde, voert, op de bruiloft van Salomon en Faroos 163dochter, Saturnus, Jupiter, Mars, Merkuur, en Venus ten reie, 164en zon en maen, die bruidegom en bruit, Christus en zijne kerck, 165afbeeldende, de Spaensche pavane danssen, en, elckandere onder-Ga naar voetnoot165 166ling kussende en belonckende, het getrippel der voeten, op hun 167engelsch gezangk, en luit en violons, passen. Verbeuren nu zulckeGa naar voetnoot167 168groote kerckmeesters niet, die heiligh en onheiligh onder een mengende,Ga naar voetnoot168 169en Godts bruit, de kerck, by der hant neemende, met 170haer de Spaensche pavane danssen: en durf men zoo terstontGa naar voetnoot170 171den tooneelisten den danssenden droes op het lijf schenden, enGa naar voetnoot171 172hen, als padden en kickvorschen, in den helschen zwavelpoel 173slingeren? zeker zulcke printtekenaers stellen zich zelfs ten toon,Ga naar voetnoot173 174en hoefden noch eerst het boexke van goede manieren te leeren,Ga naar voetnoot174 175eer zy anderen onderwijzen. Hun hooft is te plomp en onbeslepen,Ga naar voetnoot175 | |
[pagina 388]
| |
176 om schuim van gout, en onkruit van tarwe te onderscheiden. 177 Indien men nu hier aen hechte de bewijsredenen, tot voorstantGa naar voetnoot177 178 der tooneelpoëzye, by verscheide treurspelen voorheene gevoeght, 179 zoo zal een opmerckende oordeel den lossen grontslagh onzerGa naar voetnoot179 180 wederpartye vatten, en de reden en billijckheit gaerne plaets gun- 181 nen, schoon eene onbeschaemde tronie haere verwe niet eensGa naar voetnoot181-82 182 verschiet, en de kaep der logentaele en lasteringe al stout voorby 183 gezeilt is. Maer waerom bepleiten wy het behantyeste en gewet-Ga naar voetnoot183 184 tigde tooneelrecht, naerdien domme onwetenheit geene ooren 185 heeft om te hooren. Het schijnt een behantvest aenklaeger magh 186 teffens rijp en groen, en al wat hem lust, straffeloos uitbraecken opGa naar voetnoot186 187 d'oefeninge eener vrye kunste, by weledele burgermeesters en wet-Ga naar voetnoot187 188 houders, nu al over zoo veele jaeren ingewillight. Eenen geme-Ga naar voetnoot188-89 189 lijcken aert, zwanger om te bedillen wat juist zijne smaeckeloze 190 tonge niet smaeckt, ontbreeckt het nimmermeer aen lasterstof, 191 en ongerust, uit zijnen donkeren pruilhoeck, met donkere en 192 norsse winckbraeuwen grimmende, rekent den vrolijcken hemel- 193 dans der Goden zelf bedorven, zoo Venus gekurckte pantoffelGa naar voetnoot193 194 eens kraeckt. De heilige Kruisgezant Thaddeus tekende al vroeghGa naar voetnoot194 195 sommige pylaerbijters en domme dwaelgeesten, lasterende hetGa naar voetnoot195 196 geenze niet verstonden. De hemelsche Waerheit, in den vleescheGa naar voetnoot196 197 verscheenen, wert doorgaens van schijnheilige Farizeeuen en schrift-Ga naar voetnoot197 198 geleerden belaeght en geplaeght. Zy taisterdeze oock doorgaensGa naar voetnoot198 199 met den titel van tooneelspeelders, door het Griexe woort ὑπο- 200 κριτὰ eigentlijck uitgedruckt, doch met den naem van geveinsdeGa naar voetnoot200 201 in den Leitschen bybel oneigentlijck vertaelt: want hoewel men,Ga naar voetnoot201 202 niet sonder reden, zeght dat al de weerelt eene tooneelrol speelt, 203 nochtans paste het schijnheiligh kamerspel der schriftgeleerdenGa naar voetnoot203 204 eigentlijck op de leest van quade geveinstheit en mommerye, die, 205 om in schaduwe te schuilen, een momaenzicht en andere perso-Ga naar voetnoot205-206 206 nadie aentrecken: want wie zijnen schijn gelijck is, kan by geenen | |
[pagina 389]
| |
207 kamerspeeler geleken worden. De waerheit noemde de schijn-Ga naar voetnoot207-208 208 deughden muggenzifters, kameelverslinders, en splinterkijckers, 209 die menscheneer hooger dan Godts eer schatten, onder schijn 210 van ootmoedighheit, hoogh in hun wapen, zich zelfs boven aenGa naar voetnoot210 211 zetten, en op merckten, in lange kleederen aenstappende, zichGa naar voetnoot211-213 212 kittelden, wanneerze Rabbi gegroet werden. Zy gelijcktze by ge- 213 witte graven, uitwendigh schoon en heerlijck opgepronckt, in- 214 wendigh vol stanck en verrotte beenders en beckeneelen. Zom- 215 mige tooneelisten, hun eigen vlecken kennende, waerdeeren zichGa naar voetnoot215 216 niet boven de waerdy, en hierom deelenze niet zoo diep in schijn-Ga naar voetnoot216 217 heiligheit, als voorheene eenige stookebranden en blaesbalgen.Ga naar voetnoot217 218 De waerheit zelf bevestight dat openbaere zondaers by wylen de 219 boetvaerdigheit en den hemel nader zijn dan schijndeughden, 220 daer de hartekenner van walght. Een Farizeeusche Lynceus waen-Ga naar voetnoot220 221 de, met den verrekijcker van zijne benevelde oogen, door het dack 222 des schouwburghs heene te zien, en daer een hoerenouter t'ont- 223 decken: maer het miste den opsnijder, en de schouburgh, Co-Ga naar voetnoot223-24 224 moedia Vetus opslaende, las 'er, dat de kerck een dicht dack is, 225 daer eertijts de duivel onder gescholen hadde, gelijck meesterGa naar voetnoot225-26 226 Peter, de groote kercktooneelier in groot Britanje, noch onlangs 227 getuighde: want het zijn terstont alle geene engelen, die veren- 228 gelde menschen schijnen, naerdien de geest der duisternisse zich 229 in eenen engel des lichts kan vermommen. Is het nu waerachtigh,Ga naar voetnoot229 230 dat Lacedemoniers de tooneeliers, zich kantende tegens de wijzeGa naar voetnoot230-vlgg. 231 wet van den wijzen wetgever Lykurgus, uitbanden; hun geschiedeGa naar voetnoot231-33 232 recht: gelijck oock oproerkraeiers, met toghtschuit en wagen uit- 233 gevoert, niet verongelijckt werden. De goddelijcke Plato getuight 234 dit van de dichteren, die toch nimmermeer eenen aenhang maecken, | |
[pagina 390]
| |
235 en waer onder oock de tooneeldichters wel mogen gerekent wor- 236 den: Poëtae nunquam turbârunt rempublicam, sed oratores non semel.Ga naar voetnoot236 237 Dat is: Noit holpen poëten eenen vryen staet op hollen, doch redenaersGa naar voetnoot237 238 klaerden dit meer dan eens. Maer het wort tijt dat wy sluiten,Ga naar voetnoot238 239 en een kostelijck borstjuweel aen de keten van deze pleitredeGa naar voetnoot239 240 hangen. 241 De schouburghhoofden vonden onlangs by geval eenige letters,Ga naar voetnoot241 242 in het perck van de halve mane des schouburghs, gestroit, en,Ga naar voetnoot242 243 gelijck hemelval, uit de lucht, door het dack gevallen. Zy met 244 Yver de t'zamengevoeghde letters by lettergrepen duidelijck spellen-Ga naar voetnoot244 245 de, spelden'er deze twee wonderspreucken uit: SCHRYFSPEELEN,Ga naar voetnoot245-vlgg. 246 MAER SPEEL NIET: LUCIFER GAET TEN TOONEELREIE. 247 Hier over stondenze alle gelijck voor het hooft geslagen, en haddenGa naar voetnoot247 248 noit gedroomt dat hun een orakel, zo onverwacht en vervaerlijck, 249 zoude voor de scheenen springen. Indien nu d'AmfiktyonischeGa naar voetnoot249 250 raet der vrye Nederlanden hierop besloot deze wonderspreucken, 251 op het poortael of voorhooft van Apolloos Nederduitsche kercke,Ga naar voetnoot251 252 uit te houwen; het moght nabedencken geven of men tooneelspel 253 en tooneeldans, door een algemeen raetsbesluit, over al zoude op- 254 schorten, en den schouburgh met een diamanten grendelslot, by 255 Vulkaen, der goden wapensmit, gesmeet, eeuwigh toesluiten, en 256 bezegelen: doch echter betroudenze dat doorluchtige en hoogh- 257 wijze staetheeren verder zagen, en, onder andere loflijcke kunsten, 258 de tooneelkunst van Klio en Thalye, zoo veele eeuwen achtereen 259 en tot noch toe, in alle keizerdommen, koningkrijcken, vorsten- 260 dommen en vrye staeten, ten hove gewelkomt, zouden hanthaven, 261 zoo lang die, ter eere van onze wijtbefaemde koopstadt, de pylaer 262 der goude vryheit, tot eerlijcke stichtinge van inheemschen en uit- 263 heemschen, gebruickt en niet misbruickt, en met hantgeklap van 264 brave heeren, helden, en jongelingen, en schoone jofferen toege- 265 juicht wort.
UIT. |
|