De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendOp de schoone Eliza.aant.Ga naar voetnoot*De geestige Natuur, belust wat schoons te maelen,Ga naar voetnoot1
Nam vroegh in 't oosten waer den klaren morgenstont;
Toenze, uit den slaep geweckt, van duizent nachtegaelen,Ga naar voetnoot3
Den dauw en geur ontfing in haeren nuchtren mont.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Zy mengt, uit roozendauw en honigh, en amandel,
Een leenigh klay, en kneet, herkneet het, en bootseert
Een beelt, zoo net dat geen vernuft dit eedler handel,Ga naar voetnoot7
En niet een eenigh lidt aen zijnen eisch ontbeert.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 276]
| |
De dageraet bestelt haer roozen voor de kaecken,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En goutdraet voor het hair, en perlen voor 't gebit,
En stralen voor 't gezicht, waer van de minnaers blaken,Ga naar voetnoot11
En kriecken voor den mont. wat wonderwerck is dit!Ga naar voetnoot12
Zy blaest een' geest, een ziel, een gunst door al de leden.Ga naar voetnoot13
Men zagh de weêrga van een hemelsche Pandoor,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Een schoonheit, van haer lief geviert, en aengebeden,Ga naar voetnoot15
Die koos voor zulck een' schat noch marmer, noch ivoir.
Waer deught en schoonheit zijn gescheiden d'een van d'andere;Ga naar voetnoot17
ELIZA paert de deught en schoonheit met elckandere.
|
|