De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 272]
| |
Op de Afbeeldinge Van de E. Joffer,
| |
[pagina 273]
| |
Te rijck valt voor penseel, panneel, en schilderdoecken.
20[regelnummer]
Hier schiet, aen geest en kunst, Apelles veel te kort.
Waer ISABELLE, in d'eeuw van 't uitgeleerde Athenen,Ga naar voetnoot21
Daer d'aengebede kunst de keur van joffren had,
Het aldoorsnufflende oogh des kunstenaers verscheenen,
De beitel had haer' schijn in marmersteen gevat;Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Gevat voor Pallas, of een Venus, ofte t'zamen
Voor Venus, en Minerve, en op 't altaer ge-eert
Het eenigh beelt, daer twee godinnen in verzamen,Ga naar voetnoot27
En met die majesteit de kercken gestoffeert.Ga naar voetnoot28
Hier schijnt een dageraet in 't aenschijn op te blozen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Voor 't rijzen van de zon; te mengen blanck en root.
Bezielde lelien en levendige roozen,Ga naar voetnoot31
Verquickt toch BENZI, den getrouwen mingenoot.
Verquickt hem met uw' geur, o onverwelckbre bladen!
Gy Schoone, laef zijn hart met die robijne schaelGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
En nektar van uw' mont, en laet hy zich verzaden
Met leckernyen van uw lippen, zoet van tael.
Vertroost hem met een' blick van blinckende turkoozen,
Twee kokers, daer de Min haer pijlen in verberght.
Al waer zijn hart, zoo kil als berghkristal, bevrozen,
40[regelnummer]
Het smolt van eenen gloet, noch noit vergeefs geterght.Ga naar voetnoot40
Het hooge voorhooft geeft een achtbaerheit aen 't wezen.Ga naar voetnoot41
De boog der winckbraeu leert ons zedigheit en tucht.
De voeghelijckheit wort in 't blonde haer geprezen.Ga naar voetnoot43
Geen hairlock krult noch speelt te wuft in d'ope lucht.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Waer toe noch hulp gezocht aen perle en diamanten,
Aen stricken van gesteente, en vergehaelt cieraet?
Volschapenheit behoeft noch ketens, noch karkanten,Ga naar voetnoot47
En neemt, op 't hooghste feest, noch kunst noch pracht te baet.
Zy pronkt met genen schijn van kleuren noch van geuren;
50[regelnummer]
Te vrede met Godts gifte, en 't aengeboren schoon;
Geschenk, dat, eens om d'eeu, een lantschap mag gebeuren.Ga naar voetnoot51
Zoo blijft de Schoonheit waert verheven op den troon.Ga naar voetnoot52
De leden op hun maet, en d'aengenaeme zwieren,Ga naar voetnoot53
De verf, van pas gemengt, en op haer eige ste,Ga naar voetnoot54
| |
[pagina 274]
| |
55[regelnummer]
De ziel, door al de leên, als sprengkelen van vierenGa naar voetnoot55
En voncken, uitgespreit, ontvoncken stroom en zee.
Maer merck eens hoeze sticht alle opgetoge zielen,Ga naar voetnoot57
Wanneerze, met haer kroost en kinderen verzelt,
Ten outer komt, om voor 't gekruiste Lam te knielen,
60[regelnummer]
Waer in zy haer geluck en hooghsten zegen stelt.
Hier kroont Godtvruchtigheit de Schoonheit met de stralen
Van opgetogenheit en ootmoedt en ontzagh:Ga naar voetnoot62
Dan dwingt Gena Natuur voor schooner glans te dalen,
Gelijck de scheemring sterft door 't leven van den dagh.
65[regelnummer]
Het sterflijck lichaem wort met al zijn schoon begraven,
En 't allerschoonste lijck in stof en stanck verrot;
D'onsterfelijcke ziel, de deught en beste gaven
Verduuren d'eeuwigheit, in d'eeuwigheit van Godt.Ga naar voetnoot68
Heeft d'opperste Gena Natuur in haer verheven,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Hoe zal Godts Heerlijckheit verheffen die Gena,Ga naar voetnoot70
Als hy zijn beelt bekleet, in 't licht van 't ander leven,Ga naar voetnoot71
Daer Godt het schoonste blijft, en zonder wederga!
Op de zelve.aant.Ga naar voetnoot*
Dees Schoonheit wort met recht van kenners aengebeden,Ga naar voetnoot1
Of liever Godt in haer, die op de Godtheit wijst,Ga naar voetnoot2
De bron van al het schoon. De schoonheit en de zeden
Gaen zelden dus gepaert. waer blijft de goude lijst?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Hier eischt de schilderkunst een lijst, bezet met steenen,Ga naar voetnoot5
Die zullen meer waerdy ontfangen van dit beelt.
In ISABELLE is ons een nieuwe star verschenen.
Bezieze door en door. Wat leden zijn misdeelt?
Zy kan van dichte by de zon en 't oogh verdragen:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ia zoo de Morgenstar in haren plicht ontbrack;Ga naar voetnoot10
Men zetteze, voor dagh, voor dauw, op haren wagen.Ga naar voetnoot11
Dat leven is te sterck, of alle verf te zwack.Ga naar voetnoot12
Het overschrijt de maet der sterfelijcke menschen.
Kent BENZI zijn geluk; hy kan niet schooners wenschen.Ga naar voetnoot14
|
|