De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 266]
| |
Op de toetssteene Feesttafel Der Goden
| |
[pagina 267]
| |
Geen diamant verdooft de flickeringenGa naar voetnoot23
Van onzen tafelkrans;
25[regelnummer]
Een' tafelkrans, zoo rijck van kunst doorvlochten,
Als al Vulkanus smeên
Oit in den schilt van vorst Eneas wrochten,Ga naar voetnoot26-27
En dreven onder een.Ga naar voetnoot28
Hoe zal men best dien krans van schulpen noemen?
30[regelnummer]
Wat tong voltreckt dien lof?Ga naar voetnoot30
Hier weit het oogh in allerhande bloemen.Ga naar voetnoot31
De kunst verdooft de stof.Ga naar voetnoot32
Wie lust die plucke al wat hem magh gebeuren.Ga naar voetnoot33
't Gezicht heeft vryen keur;
35[regelnummer]
Volop van vorm, en levendige geuren,
Vier jaergetijden deur.
Stoft d'Indiaen op d'endeloze renteGa naar voetnoot37
Van 't vrolijck oostsaizoen,Ga naar voetnoot38
Dat eeuwigh duurt: het is hier eeuwigh lente.
40[regelnummer]
Geen kou verbijt dit groen.Ga naar voetnoot40
Geen vuile mist, geen hagelbuy, noch sneeuwen
Schoffeeren deze verf.Ga naar voetnoot42
Dees bloemhof houdt een aenschijn door alle eeuwen,Ga naar voetnoot43
En weet van geen bederf.
45[regelnummer]
De honighby vint hier geen bloem bedorven.
Zy zuight terwijl ick rijm
Den honighdau, en vult haer holle korven
Met roozengeur en tijm.
Dees veltzwarm ziet den dischbeemt noit verdorren.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Het leeft'er overal
Van krekel, vliegh, wywouter, goude torren,Ga naar voetnoot51
En joffren, zonder gal.Ga naar voetnoot52
De maenebloem, de starrebloemen lockenGa naar voetnoot53
Die vlugge zielen uit.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
De morgenstar, de korenbloem, de klockenGa naar voetnoot55
Ontluicken op 't geluit.
| |
[pagina 268]
| |
De kivitsbloem, en keur van schoone tulpen,Ga naar voetnoot57
Die, als 't kameleon,
Met menigh slagh van verwen zijn behulpen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Bekooren zelf de zon.Ga naar voetnoot60
Genoffel, of eenverwigh, of gemengelt,Ga naar voetnoot61
Gezegent met een lucht
Van nagelpoêr, in zoo veel kleurs gesprengelt,Ga naar voetnoot62-63
Het hart verquickt, als 't zucht.
65[regelnummer]
Den Keizer, en de zeven KeureheerenGa naar voetnoot65
Zou 't lusten op hun feest
Aen 't achtkant van dien disch te bancketteeren,
Verheught en bly van geest.
Zy zouden hier den berckemeier kranssen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Terwijl, tot heil van 't rijck,
De schoonheên om de parlemoerkroon danssen,Ga naar voetnoot71
Op goddelijck muzijck.Ga naar voetnoot72
Cyrene hoort in haere glaze koorenGa naar voetnoot73
Met groot verwondren aen
75[regelnummer]
Hoe vier door kunst uit water wort geboren,Ga naar voetnoot75
En kan het niet verstaen.
Haer dochters, alle in moschtapijt bedreven,Ga naar voetnoot77
Verstaen niet door wiens hulpGa naar voetnoot78
Een sterflijck mensch een bloemtapijt kan weven
80[regelnummer]
Uit eene harde schulp.Ga naar voetnoot80
Wat quist men tijt om 't eeuwige beweegenGa naar voetnoot81
Te treffen op zijn hooft!Ga naar voetnoot82
Dit uurwerck speelt en draeit u eeuwigh tegen,
En flickert onverdooft.
85[regelnummer]
Dees zonnebloem volght met haer drijvende oogenGa naar voetnoot85
De zon, haer' bruidegom.
Zy lonckt hem aen, van zuivre min bewogen,
En zoeckt zijn gunst alom.
| |
[pagina 269]
| |
Wanneer haer lief zijn hooft en gouden luister
90[regelnummer]
Des avonts onder haelt,Ga naar voetnoot90
Dan leentze noch den zonneglans by duister,Ga naar voetnoot91
Hoe diep hy nederdaelt.
De schoonste van dry blaeckende GodinnenGa naar voetnoot93
Den gulden appel won:Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Maer wat Godin zal onze kunstkroon winnen,Ga naar voetnoot95
Die rijcke tafelzon?
Wie zal dit lot in 't endt ten deele vallen,
En erven dees gena?Ga naar voetnoot98
De tafelkroon, de fenixkroon van allen,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Is zonder wederga.
J.v. Vondel.
t'Amsterdam, voor de weduwe van Abraham de Wees, op den middeldam. 1660. |
|