De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 263]
| |
Op de marmere Pallas Van den doorluchtighsten Vorst en heere Joan Mauritius,
| |
[pagina 264]
| |
20[regelnummer]
Gelijk de Faem dit omvoert met haer wieken.Ga naar voetnoot20
Men gunn' deze eer aen Pallasstadt Athenen,
Die zoo veel Goôn en helden heeft gebaert,
Welx overschot noch heiligh, noch bewaert,Ga naar voetnoot23
Schoon 't misgebruik der beelden is verdweenen:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maer Pallasstadt gehenge dat wy medeGa naar voetnoot25
Braveeren met dit wonder heilighdom.Ga naar voetnoot26
Het wezen spreekt, al staen de lippen stom.Ga naar voetnoot27
Al zwijght de mont, zy leert met haere zede.Ga naar voetnoot28
MAURITIUS, noit vast aen 't juk der vrouwen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Wert noch belust in zijnen ouden dagh,
Zoo dra de helt de wijze Pallas zagh,
Haer rechte hant uit rechte min te trouwen.Ga naar voetnoot32
Ons raethuis helpt dit huwelijk voltrekken,Ga naar voetnoot33
En voert den Vorst de heldenwijsheit t'huis,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Met Aemstels schilt, het heerlijk wapenkruis,Ga naar voetnoot35
Om tot cieraet van 's Vorsten bron te strekken:
Daer buiten Kleef hy zoo veel levende aderen
Ten bergh uit lokt, het eeuwigh leven teelt,
En onder aen de voeten van het beelt
40[regelnummer]
De sprongen in een' boezem rijk vergaderen.Ga naar voetnoot37-40
Narcis zal op zich zelven hier verlieven,
Bespiegelen den schoonen wederschijn,Ga naar voetnoot42
Verscheenen in het spiegelkristalijn.
De bron zal hem met waterstraelen grieven.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Nu lustme naer geen Hengstebron te rennen,Ga naar voetnoot45
Daer Helikon de Grieksche dichters drenkt,
| |
[pagina 265]
| |
Nu Mauritsbron my zulk een' toevloet schenkt,
Waerna de zwaen komt streven met haer pennen.Ga naar voetnoot48
De vier dolfijns ontfangen 't zuiver water,
50[regelnummer]
En loozen 't weêr ter keele schuimende uit.Ga naar voetnoot49-50
Ik stel hier op de snaren van mijn luit,Ga naar voetnoot51
En huw mijn' toon aen 't liefelijk geklater.
De weêrgalm schept vermaek my na te baeuwen,Ga naar voetnoot53
Daer ik den lof van grooten MAURITS speel.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Dan volght een rey van galmen mijne keel,
Die in het oor allengs allengs verflaeuwen.Ga naar voetnoot56
Laet elk dien bergh voortaen den Zangbergh noemen,
Daer Pallas niet by wijlen zich vertoont,
Maer eeuwigh by de Kunstgodinnen woont,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
In eene lucht, vol geurs van kruit en bloemen.
Apollo, die zijn hair vlecht met laurieren,
Wil hier den dans beleiden van zijn koor,Ga naar voetnoot62
En danssen zelf de zanggodessen voor,
Belust met haer het brongety te vieren.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De Keurvorst komt, vermoeit van oorelogen,
Hier rusten in een' aengenamen pais,
En by dees spring vergeeten 't keurpallais,Ga naar voetnoot67
Het hofgewelf, ten hemel opgetogen.Ga naar voetnoot68
Ulysses list, noch Diomedes wapen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Die 't heilighdom van Troje randen aen,Ga naar voetnoot70
Ontzien hun hant aen dees Godin te slaen,
Zoo braef is haer een godtheit ingeschapen.Ga naar voetnoot72
Dat FREDERIK en zijn Stadthouder leven,Ga naar voetnoot73
En groeien in naemhaftigheit en eer,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Zoo lang dees maeght de wacht houdt met haer speer,
En langer dan haer bron zal water geven.
MDCLX. |
|