De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 257]
| |
De Ridderschap Van Amsterdam, Onder zijne koningklijcke Hoogheit, Willem van Oranje,
| |
[pagina 258]
| |
De cingels en de schaduwrijcke graften,Ga naar voetnoot11
Langs huizen, vol gepropt van weelde en schat,
Door wolcken van veel duizent burgerijenGa naar voetnoot13
En Bataviers, van Zuid en Noort vergaert.
15[regelnummer]
Zoo plagh de zon alle oogen te verblijen,
Als jonge ORANJE, op zijn schuimbeckend paert,
Een' schooner dagh den sterfelijcken menschen
Hier toevoert, en zijn' grootvaêrs naem ververscht,Ga naar voetnoot18
Op 't juichende geschal van zoo veel menschen,
20[regelnummer]
Te dicht op een gedrongen, en geperst.Ga naar voetnoot20
Lang leef ORANJE, en hanthaef 't recht der Staeten,
De vryheit, en de rust van 't vaderlant,Ga naar voetnoot21-22
Ten schimp van al die Hollants welvaert haeten.
Zoo blinck' hy, als in gout een diamant.
25[regelnummer]
De Ridderschap lost hierop haer pistoolen.Ga naar voetnoot25
Is 't voorspel goet, hoe kan het hooghtijt doolen?Ga naar voetnoot26
J.v. VONDEL.
t'Amsterdam, voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, 1660. |
|