De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 250]
| |
Opgang Van Karel Stuart
| |
[pagina 251]
| |
Op onze kim, ley zy haer licht niet af.Ga naar voetnoot18
Zy daelde om eens veel stercker aen te breecken,
20[regelnummer]
Al schreide Arkadje, als ofze zonck in 't graf.Ga naar voetnoot20
Nu vliên verbaesde en ydele geruchten,Ga naar voetnoot21
Harpy en Sfinx, gebroetsels van den nacht.Ga naar voetnoot22
De zeepest, zee-en-lantgedroghten vlughten.
Het oproer van de hel verloopt zijn wacht.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Wie jaeghtze dus, van schrick en angst bezeten?Ga naar voetnoot25
Wat vreezenze, dewijl haer niemant jaeght?
Geen vlughteling ontvlught het boos geweeten,
Den gier, den worm, die 't hart verpickt, en knaeght.Ga naar voetnoot28
Voor 's konings komste en wagen zweeft Genade,
30[regelnummer]
Rechtvaerdigheit, en Liefde, en Burgerpais,Ga naar voetnoot30
Vier engelen in zuiveren gewade,Ga naar voetnoot31
Zoo lang verwacht in 't Engelsche palais.
Hoe rieckt die lucht van lelien, en rozen,Ga naar voetnoot33
De bloemen van 't geheilighde geslacht,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ten rijxtroon van den hemel uitgekozen,Ga naar voetnoot35
Gezalft, gekroont, gehanthaeft in zijn kracht!
Het Parlement komt eerst den koning eeren,
't Gekroonde hooft, waer van hunne eer begint.
Britanje, als 't plagh, begint te triomfeeren.
40[regelnummer]
d'Eenhoren bruischt door 't zeegroen heen voor wint.Ga naar voetnoot40
Nu groeien Y, en Teems, dees stadt, en Londen.Ga naar voetnoot41
Godts zegen, als een horen, rijck van vrucht,Ga naar voetnoot42
Stort in den schoot der steên, door trou verbonden,
Verbont waer voor de vloeck der welvaert vlught.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De bloetbant van Oranje en groot BritanjeGa naar voetnoot45
Geeft hoope dat, der bontgenooten bant
Bevestight, elck van beide, op zijn kampanje,Ga naar voetnoot47
Braveeren zal wat zich hier tegens kant.Ga naar voetnoot48
Het Baltisch meer komt bly de Teems begroeten,Ga naar voetnoot49
| |
[pagina 252]
| |
50[regelnummer]
Zijn naeste bloet, nu Londen, 's konings hof,Ga naar voetnoot50
En gansch Europe, aen 't outer van zijn voeten,
Hem wieroocken met geur van zege en lof.
Wat vreest, de stoel des konings, KoppenhaegenGa naar voetnoot53
De keten, om den hals der dootsche Sont,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Nu Batavier en Brit de Beltstrant vaegen,Ga naar voetnoot55
En spreecken met kortouwen uit den mont?Ga naar voetnoot56
De Wyssel op dees faem komt nederbruissen
In Dantzix schoot met kaenen, zonder tal.Ga naar voetnoot58
De paertshoef, die den oogst vertradt in Pruissen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Verlaet de steên en stroomen overal.
Byzansse, dat de rijxgrens van Europe,Ga naar voetnoot61
En Malte, en Krete, eer trots op hondert steên,Ga naar voetnoot62
Den doot zwoer, zit versteecken van zijn hoope,Ga naar voetnoot63
Nu groot Britanje al 't aerdtrijck dunckt te kleen.
65[regelnummer]
De tulbant vreest het rijck, dat eer zijn paerden
Dorst drencken langs den Nyl, en 't roode meer,
Den opgang gaf aen Konstantijns standaerden,
En 't heiligh graf beschermde tot Godts eer.Ga naar voetnoot65-68
Zoo KAREL eens de kruisstandaerden plante,
70[regelnummer]
Daer Godt en mensch zijn leste voetstap zet,Ga naar voetnoot70
Of voor Karthage een' slagh sloegh van Lepante,Ga naar voetnoot71
Ick volghde op zee zijn grootvaêrs zeetrompet.Ga naar voetnoot69-72Ga naar voetnoot72
Dan schiep ick lust hem in zijn ballingschappen,
Op Maroos draf, te volgen, en een werckGa naar voetnoot73-74
75[regelnummer]
Te tekenen, op 't voorbeelt van zijn stappen,
Dat d'eeuwen en den afgront valt te sterck.Ga naar voetnoot76
Gy zoudt hem zien in 't harrenas verlaeten,Ga naar voetnoot77
Met karrabijns, voor 't recht van d'outste kroon,Ga naar voetnoot78
Vier geven op meineedige soldaeten,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En blixemen door levenden en doôn.
| |
[pagina 253]
| |
Gy zoudt hem zien, begrimt van 's doots grimmassen,Ga naar voetnoot81
Na d'overdrift der wolcken, droef en naer,Ga naar voetnoot82
Verrijzen uit zijn vaders heilige assen,
Geoffert in den gloet op 't hofaltaer.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Gy zoudt hem zien uit eenen boom herboren,Ga naar voetnoot85
Op 's vaders troon, al 't rijck voorzien van graen,
En 't hongrigh volck, gespijst met weeligh korenGa naar voetnoot87
Uit zijnen schoot, den hollen buick verzaên.Ga naar voetnoot88
Na 'et missen van zijn kroone en vaders leven,
90[regelnummer]
En wat zijn recht ontweldight wert zoo straf,Ga naar voetnoot90
Behielt de helt, dat hy 't hun kan vergeven,Ga naar voetnoot91
Om Godt, die al zijn smaet aen 't kruis vergaf.Ga naar voetnoot92
Zoo schijnt de May van vreught te quinckeleeren,
Nu Vlooswijck, Graef, Outshoren, MaerseveenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
De Majesteit des grooten Konings eeren,
Die met zijn' glans het vrye lant bescheen.
J. V. Vondel.
t'Amsterdam, by de weduwe van Abraham de Wees, op den middeldam. 1660. |
|