De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 248]
| |
Op d'afbeeldinge van koningklijcke Majesteit Karel Stuartaant.Ga naar voetnoot*Den tweeden Koning van Groot Britanje, Vranckrijck en Yrlant.
| |
[pagina 249]
| |
En 't lijck des Vaders, al te godtloos en verwaten,
Op 't moortschavot van 't hof, gevloeckt, gedoemt, getreên,
Het graf te wijden, met den rouw der onderzaeten,Ga naar voetnoot6-8
Door Godts gehengenis te jammerlijck verrucktGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Tot zulck een' vadermoort, waerom zy zich beklaegen,Ga naar voetnoot10
Gena verzoecken by den hooghsten, en bedruckt
Den zoon genaecken, of hy 's hemels roede en plaegenGa naar voetnoot12
Zich wou gewaerdigen door zijn bermhartigheitGa naar voetnoot13
Te keeren van den hals der uitgeputte rijcken.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Zoo zeegne d'eeuwige de jonge Majesteit,
Wiens goetheit hen verbidt, na zoo veele ongelijcken,Ga naar voetnoot16
En duizent dooden met gedult in noot bezuurt.Ga naar voetnoot17
Dat is een kroon, die gout en diamant verduurt.Ga naar voetnoot18
J. V. Vondel.
t'Amsterdam, voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam. 1660. |
|