De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 173]
| |
J. V. Vondels
| |
[pagina 174]
| |
SAMSON.
VAN 1660. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (t'Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, M. DC. LX.), waarvan 't titelblad hiervóór typografies is nagevolgd. Unger Bibliographie, nr. 614. | |
[pagina 175]
| |
Den weledelen en gestrengen heere, Cornelis van Outshoren,
| |
[pagina 176]
| |
28 leerlingen ruckende, deze nieuwe en volkome wet plant, waer tegens 29 alle die op zijnen naem ydel roemen zich ten hooghste bevlecken, 30 zoo menighmael zy hun leedt en ongelijck met gedachten, woorden,Ga naar voetnoot30 31 of wercken wreecken, en niet liever door weldaedigheit hunneGa naar voetnoot31 32 haeters overtuigen, om te toonen dat zy van den geest der liefdeGa naar voetnoot32 33 gedreven worden, naer het onbevleckte voorbeelt, hun in dien he- 34 melschen wetgever voorgestelt. De helt Samson, van den allerhoogh-Ga naar voetnoot34 35 sten met zulck eene onoverwinbaere kracht en sterckheit gewapent, 36 wert endelijck ontwapent door de loosheit en bekoorlijckheit van 37 zijne boelschap, om de reuckeloze jongkheit te waerschuwen zichGa naar voetnoot37 38 van de bekoorlijcke streecken der lichtvaerdige schoonheden teGa naar voetnoot38 39 hoeden, waer door zoo veele dappere mannen ten val geraeckten. Ick 40 oordeelde niet ondienstigh Samson in zijne versmaetheit ten tooneele 41 te voeren, om wulpsche zinnen in te tomen van alle ongeregeltheit,Ga naar voetnoot41 42 en hen te leeren de natuurgaven Gode, den oirsprongk van alle goet, 44 ter eere te gebruicken. Om dezen grootdaedigen helt in zijne ver-Ga naar voetnoot44 45 nederinge heerlijcker te voorschijn te brengen, ontleene ick denGa naar voetnoot45-46 46 glans van uwen Ridderlijken naem en stam, wiens overouden luister nu 47 al omtrent dryhondert en vijftigh jaren gebloncken heeft, in den heere 48 Willem van Outshoren, en zijnen broeder Jakob, tot de hoogheit enGa naar voetnoot48 49 eer des bisdoms van Uitrecht verheven; een stam die sedert eene 50 lange ry van brave mannen uitleverde, waeronder uwe voorouders, 51 grootvader en vader met lof gestelt worden, naerdien zy het vaderlantGa naar voetnoot51 52 en deze stadt door getrouwe diensten aen hunne nakomelingen 53 eeuwigh verbonden: dat my te hooger verplicht altijt te blijven,Ga naar voetnoot53
Weledele en gestrenge heer,
Uwe weled. en gestr. dienstwillige
J. V. Vondel. | |
[pagina 177]
| |
Inhoudt.Ga naar voetnoot*1 Manoë, uit den stamme van Dan, en zijne huisvrou woonden te Saraä, lange kinderloos.Ga naar voetnoot1 2 Godts engel verscheen haer eerst in 't byzonder, daer na hun beide, en spelde dat hunGa naar voetnoot2Ga naar voetnoot2-3 3 een zoon te teelen stont, die, van moeders lichaem aen Gode toegeheilight, wijn nochteGa naar voetnoot3 4 stercken dranck zoude drincken, geene onreine spijs proeven, nochte zijn haer laeten 5 scheeren, en de twalef stammen beginnen te verlossen uit de veertighjaerige slavernye 6 der Filistijnen: na welcke openbaringe de hemelsche gezant in de vlamme des altaers 7 ten hemel voer. Hierna baerde de huisvrou den beloofden zoon, noemde hem Samson, 8 dat de zon betekent. Hy, van Godts Geest gezalft en gedreven, zette zich neder tusschenGa naar voetnoot8 9 Saraä, en Esthol. Eerst verscheurde hy te Thamnata eenen jongen brullenden leeu, en 10 vont in het wederkeeren eenen byenzwarm in het leeuwenaes. Hy troude door Godts 11 ingeven eene Filistijnsche vrou, en gaf op de bruiloft dit dubbelzinnige raetzel uit:
Een eeter spijst. het stercke jongGa naar voetnoot12
Schaft zoeticheit voor mont en tong.
14 Samsons bruit, van de bruiloftsgasten [die by gebreck van het raetsel te raden den prijs,Ga naar voetnoot14 15 daer op gezet, verliezen zouden,] schrickelijck gedreight, perste den bruidegom metGa naar voetnoot15-16 16 veele traenen den zin des raetsels uit, en melde het den gasten, die hiermede dertigh 17 hemden en vierkleeders wonnen, hun van Samson gelevert, toen hy by Askalon der-Ga naar voetnoot17 18 tigh mannen versloegh, en stroopte. De helt ving dryhondert vossen, koppeldeze staertGa naar voetnoot18 19 aen staert, met vierwerck daer in gevlochten, dreefze in het korenlant der vyandenGa naar voetnoot19 20 en verbrande hun koren, wijnbergen, en olijfboomen. Hy brack den Filistijnen, by 21 menighten, armen en beenen. Toen de stam van Juda, om der Filistijnen gramschap te 22 stillen, hem gebonden in hunne handen leverde, ruckte hy stricken en banden in stucken, 23 sloegh duizent mannen met een ezels kinnebacken, waeruit, op zijn gebedt in noodt 24 gestort, eene levendige bron sprong, die zijnen dorst leschte. Te Gaza, van zijne vyan-Ga naar voetnoot24 25 den bezet en besloten, rees hy by midnacht uit den bedde, ruckte stadts poorte, metGa naar voetnoot25 26 beide de posten, uit haere krammen en pannen, en droeghze op zijnen hals te HebronGa naar voetnoot26 27 op den bergh. Endelijck verliefde hy by Soreck op de schoone Dalila, die, lichtvaerdighGa naar voetnoot27 28 en geltgierigh, van den vyant omgekocht, hem verscheide reizen listigh ondertasteGa naar voetnoot28 29 waer zijne kracht in bestont. Drymael paeide hy haer met beuzelingen. Drymael ge-Ga naar voetnoot29 30 bonden ruckte de helt zijne banden los, en stelde haer en de vyanden te leur: doch | |
[pagina 178]
| |
31 ten vierden maele, door het vleien en schreien van zijne boelschap afgemat, openbaerde 32 hy heur hoe Godts kracht in zijne haerlocken school. Zy, nu haer ooghmerck bereickende, 33 liet hem, in haeren schoot slaepende, de zeven locken afscheeren, waerop de Filistijnen, 34 haer eerst den beloofden prijs toetellende, den maghtelozen overvielen, d'oogen uitstae- 35 cken, en, met twee ketenen gebonden, naer Gaze voerden, daer hy in gevanckenisse most 36 maelen, tot dat, zijn haer weder aen 't wassen, de Filistijnsche vorsten op Dagons feestGa naar voetnoot36 37 vergaderden, over hem triomfeerden, en, onder d'offermaeltijt vrolijck, den gevangen 38 dwongen voor hun te speelen. De helt tijt en gelegenheit waernemende beval den tucht-Ga naar voetnoot38 39 knaep, die hem leide te brengen by de twee hooftpylaeren, waerop het gansche gebou 40 van Dagons kerck steunde. Toen vatte hy beide de pylaeren in zijne armen, riep Godt 41 om sterckheit aen, op dat hy zich over zijne blintheit aen den vyant moght wreecken, 42 en boogh de pylaeren met volle kracht te zaemen, waer op het gansche kerckgebou in- 43 storte op de vorsten, en eenige duizenden van mannen en vrouwen, zulx dat Samson in 44 zijne doot meer vyanden met zich vernielde, dan hy oit in zijn gansche leven verslagen 45 hadde. Op dit gerucht quamen zijne broeders en vaders bloetvrienden, alreede op weghGa naar voetnoot45 46 naer Gaze, in de stadt zijne uitvaert bekleeden, om het lijck in het vaderlijcke graf,Ga naar voetnoot46 47 tusschen Saraä en Esthol, te begraven, na het twintighste jaer van zijne lantvooghdye en 48 rechterschap. 49 Het treurspel is getrocken uit het boeck der Rechteren, en Josefus vijfde boeck derGa naar voetnoot49 50 Joodtsche geschiedenissen. Het tooneel is te Gaze, op Dagons kerckhof, by het hof. HetGa naar voetnoot50-51 51 spel begint voor den opgangk, en endight met den ondergangk der zonne. De Jodinnen 52 bekleeden den rey.Ga naar voetnoot52 | |
[pagina 179]
| |
De treurspeelders.DAGON. De vorst des afgronts, en allergrootste afgodt der Filistijnen. De Tuchtknaep van Samson. SAMSON. De lantvooght, en rechter van Israël. De Rey van Iodinnen. De Vorst van Gaze. De Vorstin van Gaze. De Aertspriester der Filistijnen. De Waerzeggerin van Akkaron. De Kooraelen. De Bode. Samsons bloetvrienden. FADAËL. Samsons geboortengel. |
|