De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 180]
| |
Samson of Heilige Wraeck.
| |
[pagina 181]
| |
20[regelnummer]
d'Aertsvyant Samson in triomf wort omgeleit,Ga naar voetnoot20
Zoo blint gelijck hy is, aen eene dubble keten
Gesloten, en op straet getout, en dicht gesmeetenGa naar voetnoot22
Met eene bolpees van den tuchtknaep, die hem stiert,Ga naar voetnoot23
De schakels van den toom, de keten, ruimer viert,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Of aenhaelt, dat hy rijst, of neêrstort van vermoeien,Ga naar voetnoot25
En 't zweet by druppels langs het aenzicht drupt. hier groeien
Ons dienaers by, terwijl die lantplaegh zucht, en steent,Ga naar voetnoot26-27
De voorhuitloze Jood, de vloeck van mijn gemeent'.Ga naar voetnoot28
Wat heeftze twintigh jaer, en langer al geleden
30[regelnummer]
Van dezen rechter, daer alom de Joodsche stedenGa naar voetnoot30
Om vierden, toen hy haer verlichte van ons juck,Ga naar voetnoot31
Een juck wel veertigh jaer bezuurt met smerte en druck.Ga naar voetnoot32
Zoo veel vermoght de kracht, hem heiloos aengeboren,Ga naar voetnoot33
Die met de locken nu zoo gladt is afgeschoren.
35[regelnummer]
De leeuwentemmer, kort getemt van eene vrou,Ga naar voetnoot35
Leght mack, gelijck een lam, gesloten in zijn kou,Ga naar voetnoot36
Bestoven van het meel, kan naulijx adem haelen,
Eet brocken, als een hont. hy grimbeckt onder 't maelen,Ga naar voetnoot38
En knarssetant van spijt. wat plaeghde hy ons vroegh,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Die stout voor Askalon wel dertigh mannen sloegh,Ga naar voetnoot40
Hun kleeders stroopte, en ging met al dien vrybuit strijcken.Ga naar voetnoot41
Noch slimmer ging 't toen hy, tot afbreuck van vijf rijcken,Ga naar voetnoot42
Dryhondert vossen ving, hen knoopte staert aen staert,
Met vierwerck, hars, en vlas, en zwavel. hier op vaertGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
De vlam in 't koren, waer zy voor zijn geessel streven.Ga naar voetnoot45
De hongerige vlam, in 't voortslaen noch gedrevenGa naar voetnoot46
Van eenen stercken wint, zet al het korenlant,Ga naar voetnoot47
Veel mijlen wijt en breet, in eene zee van brant,
Zoo veele duizenden van Dagons onderdaenen,
50[regelnummer]
Vijf hooftsteên, langs de zee, en al 't gebiet in traenen.
| |
[pagina 182]
| |
De wijnbergh mist zijn druif, d'olijfboom zijne vrucht,
De korenbloem haer eer. de zeekust kermt, en zucht,
Van Gaza tot aen Geth, daer onze tempelheerenGa naar voetnoot53
Spijsoffers, inkomste, en kerckschattingen ontbeeren.Ga naar voetnoot43-54Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Toen een Thamnijt dees plaegh verstack van zijne vrou,Ga naar voetnoot55
Bezuurde 't gansche lant dien smaet met zulck een' rou:Ga naar voetnoot56
En schoon de Filisteen dit straften, en den vader
Met zijne dochter in een zelve vier te gader
Verbrandden, noch sloegh hy uit wraecklust echter voort,Ga naar voetnoot57-59Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En brackze hals en been. de Filistijns, gestoortGa naar voetnoot60
Met reden, quamen fel de Joôn beoorelogen,
Die zich onschuldighden, en zelfs, tot recht bewogen,Ga naar voetnoot62
Den rechter leverden in zijn dootvyants maght:
Toen brack hy koorde en bant, als vlas, door zijne kracht,
65[regelnummer]
Sloegh duizent helden met een ezels kinnebacken.Ga naar voetnoot64-65
Ten leste kwam hy hier in Gaza nederzacken.
Men sloot de poorten toe. de booswicht, loos en valsch,
Rijst 's nachts, en neemt stadts poort op zijnen stercken hals,
Stapt recht naer Hebron toe, als met een lichte veder,
70[regelnummer]
En leght stepoort en post op bergh en steenrots neder.Ga naar voetnoot66-70
Men bond hem reis op reis vergeefs met tou en snoer,
Tot dat zijn boelschap loos de zeven locken schoer,Ga naar voetnoot72
Het broeinest van zijn kracht. wy, meester door haer treken,Ga naar voetnoot73
Verzuimen niet hem bey d'ooghappels uit te steecken,
75[regelnummer]
Te tuchtigen. nu zit hy hier te Gaze vast,
Jerusalem ten schimp. de maght van Dagon wast,
En groeit geweldigh aen. wy gaen de Joden stooren,Ga naar voetnoot77
Brantschatten, om de scha te boeten van ons koren.Ga naar voetnoot78
Het hof van Dagon is met reden voor den geest
80[regelnummer]
Van onze erfvyanden, het Jodendom, bevreest,
Dat met de Godtsdraght en zijn kistspel, heet op wreecken,Ga naar voetnoot81
Ons godtheit noch eens dreight met kracht den hals te breecken,
Te bonzen van 't altaer, waerom ick, schalck en stil,Ga naar voetnoot83
Als in slaghorde, my hier tegens kanten wil.
85[regelnummer]
Gy allen zult van daegh, vermomt, vernist met glimpen,Ga naar voetnoot85
| |
[pagina 183]
| |
En schijn van heiligheit, het Jodendom beschimpen
In Samson, die zoo lang mijn heirkracht onder hiel,Ga naar voetnoot87
Het voorhuitloos gebroet, dat in ons erfdeel viel,Ga naar voetnoot88
Zoo veel geweldenaers, die goôn en menschen plaegen,
90[regelnummer]
En onder schijn van recht en godtsdienst, moorden, jaegen,
Beeltstormen, branden, en schoffeeren, zullen zienGa naar voetnoot91
Dat Dagons maght, en kracht den stercksten kan gebiên,
Die 't hooft der vreeselijcke en hooghgewasse reuzen
Durf met een kaeckebeen, zijn knods, te mortel kneuzen.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Een ieder vaer' daer hy zijn personaedje speelt:Ga naar voetnoot95
Wy gaen ons zetten in 't helheiligh outerbeelt.Ga naar voetnoot96
TUCHTKNAEP. SAMSON.
Tuchtknaep:
Verblinde Jood, ga voort. nu is 't geen tijt van treuren.Ga naar voetnoot97
Het is genade, die u heden zal gebeuren,Ga naar voetnoot98
Dat gy wat adems schept. de vorsten, alle steên
100[regelnummer]
Vergaderen op 's lants triomffeest hier by een.
Gy zult nu blindeling den ommegang bekleeden,Ga naar voetnoot101
En voor ons heilighdom geketent heenetreden,
Bestoven van het meel. verdraegh het met gedult.
Al schimpt het volck: genoegh dat gy niet maelen zult,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Dewijl het vierdagh is. komt iemant u belachen,Ga naar voetnoot105
En wiltge danssen, 't zal u vry staen gelt te prachen,Ga naar voetnoot106
Of vleesch, of tarwe korst. verneemtge wat geschals,
Gerucht van menschen, klinck de bel om uwen hals.Ga naar voetnoot108
Uit mededoogen kunt gy noch een gaef genieten,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Tot nootdruft in dien stant, vol onlust en verdrieten.Ga naar voetnoot110
De tuchtvooght heeft u dit om 't hooghtijt toegestaen.Ga naar voetnoot111
Samson:
Nu schep ick lucht. is 't nacht? of schijnt de halve maen?
Tuchtknaep:
De zon schijnt uit de kim in velden en landouwen,
Voor menschen, waerdiger het hemelsch licht t'aenschouwen
115[regelnummer]
Dan Samson, die zich zelf' verstack van 's levens troost.Ga naar voetnoot115
| |
[pagina 184]
| |
Samson:
Waer stappe ick by den tast, ten zuiden, of in 't oost?Ga naar voetnoot116
Tuchtknaep:
Op Dagons kerckhof, by het princenhof, daer d'eickenGa naar voetnoot117
Den gront beschaduwen, en met hunne armen reicken
Tot boven aen de lucht. nu volghme by den tast.
120[regelnummer]
Ick sluite u met den ring van uw halsketen vast
Aen dezen hollen eick, een hol om in te schuilen,
Wanneerge, moe beschimpt, belust wort uit te pruilen.Ga naar voetnoot122
Gy mooght hier uit en in, en prachen met de schel;Ga naar voetnoot123
Terwijl ick in het hof uw tuchtvooghts streng bevel
125[regelnummer]
Uitvoere, zoo 't behoort. gy moet u zedigh draegen,Ga naar voetnoot125
Of deze bolpees zou u met de huit vol slagen
Begroeten: want de straf houdt bozen aert in tucht.Ga naar voetnoot127
Misbruick de gunst niet van den tuchtvooght. zoo gy vlught,Ga naar voetnoot128
En niet ontvlught, gelijck 't onmogelijck is t'ontsluipen,
130[regelnummer]
Dat zou u schrickelijck en fel in d'oogen druipen.Ga naar voetnoot130
Men zou, na'et geeslen met een taeie bondel roên,
Uw taeck en arbeit noch verzwaeren, en u voên
Met haverkorsten, of gemaelen bry van schorssen.Ga naar voetnoot133
Gy zoudt na'et maelen noch het branthout moeten torssen,
135[regelnummer]
En kloven, tot een boet van uw moedtwilligheit.Ga naar voetnoot135
Ick ga ten hove, daer de tuchtvooght my verbeit.
Gy tuchtwacht, hou u hier om 't kerckhof. sla hem gade.Ga naar voetnoot137
De wacht is u betrout, op 's vorsten ongenade.Ga naar voetnoot138
Het yzer wort door gout en list by wijl gekrenckt.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Een arm gevangen vorst bedenckt dat niemant denckt.Ga naar voetnoot140
Zang:
Wy dienen ons wat in te toomen,
Beschroomt aen eene zijde heenGa naar voetnoot142
In schaduw van dees kerckhofboomen
Te duicken. vrouwen van HebreenGa naar voetnoot144
| |
[pagina 185]
| |
145[regelnummer]
Zijn al te kenbaer by Gazanen.Ga naar voetnoot145
Wat 's dit een heerelijcke kerck!
Hoe krielt de stadt van onderdaenen,Ga naar voetnoot147
En burgeryen! wat een werck
Is 't hof, ten hemel opgetogen.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Wat galeryen zienwe hier!
De marmerpijlers draegen boogen
Ten trots gewelft. wat staet het dierGa naar voetnoot152
Zoo groot een kerck in top te bouwen
Tot aen de starren. reuzekracht
155[regelnummer]
Heeft uit de rots arduin gehouwen,
Dit uitgevoert met volle pracht.
Och, kende Godt hen voor zijn vrienden!Ga naar voetnoot157
Och, ofze Belzebub niet dienden,
Noch Dagons beelt, noch Astaroth,
160[regelnummer]
Maer 't eenigh wezen, Jakobs Godt!
Tegenzang:
Dat lot is ons ten deel gevallen,
En niet den blinden Filisteen.
Wat baeten hoven, stercke wallen,
Geweer, en wapens? Godt alleen,
165[regelnummer]
By ons bekent, is erfbeschermerGa naar voetnoot165
Van zijn verkoornen. geen gesticht,Ga naar voetnoot166
Hoe hoogh gebout, noch gout, noch marmer,
Behaegen hem, die zijn gezicht
Van afgoôn keert, en hunne klancken,
170[regelnummer]
En kerckgezangen. wieroockvat,
En geur van afgoôn acht hy stancken.
Spijsofferhanden, pracht en schat
Van afgodisten, ongetrouwenGa naar voetnoot173
Mishaegen hem. wat zal men niet
175[regelnummer]
Al gruwelen van daegh aenschouwen!
Hoe zullen wy, tot ons verdriet,
De priesterdommen en lantsheerenGa naar voetnoot177
Zien over Samson triomfeeren,
In Dagons ketenen beknelt!
180[regelnummer]
Helaes, waer toe verviel Godts helt!
|
|