De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 186]
| |
Het tweede bedryf.
REY. SAMSON.
Rey:
Wat schel magh 't wezen, die wy ginder hoorden klincken?
Wie schijnt van verre ons uit dien hollen boom te wincken,
Te roepen? gaenwe eens al te zamen derwaert heen.
Wat mensch zit in dien eick dus eenzaem, en alleen?
185[regelnummer]
Het schijnt hy bid ons om een aelmos, gansch verlegen
Van bittere armoede.Ga naar voetnoot185-86
Samson:
Och, ontferm u toch. Godt zegen,
Godt hoede u allen: wie gy zijt, of niet mooght zijn,
Vertroost en helpme toch, in dezen droeven schijn,Ga naar voetnoot188
Een' armen blinden man, op zijnen hals gevangen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Geboeit, geketent, met een ruwe py behangen,
Versuft, en afgeslaeft van arbeit, van het stofGa naar voetnoot191
En zweet en bozen stanck bekrozen. dit 's het hofGa naar voetnoot192
Van Samson, onlangs noch een lantvooght, vorst, en rechter
Van duizent duizenden, van zoo veel lants, en echter,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Te jammerlijck, helaes, vervallen van zijn' staet.Ga naar voetnoot195
Rey:
Godt hoede ons allen. wat verschijnt ons? och, wat raet?
Och, och, hoe kunnen wy dit schicken? dit verduwen?Ga naar voetnoot197
Samson:
Ay staet. gy hoeft u niet te schaemen, my te schuwen
Misschien uw' lantsman: want het schijnt aen uwe reên,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Dat gy u rekent uit den stamme der Hebreen,
En mogelijck uit Dan gesproten. treet wat nader.
Zoo ick aen 't ruisschen hoor springt hier omtrent eene ader,
Een levendige bron. heeft iemant kroes of schael,Ga naar voetnoot203
Zoo bid ick laef mijn hart, op dat het adem hael'.
205[regelnummer]
'K heb veele maenden lang, gesloten aen dees keten,
In 't molentuchthuis hier mijn tijt bedroeft gesleten,
Zoo blint, gelijckge ziet, geslagen, en begraeut.Ga naar voetnoot207
Rey:
Nu drinck eens. vat de schael.
| |
[pagina 187]
| |
Samson:
wat was mijn hart benaeut,
Versmacht van grooten dorst! in duizent ongevallen
210[regelnummer]
En pijnen is de dorst het bitterste van allen.
Toen door Godts kracht een bron uit ezelstanden sprongk,Ga naar voetnoot211
En ick, verhit van slaen, het hart verkoelde, en dronck,Ga naar voetnoot212
Bequam die wonderbron my dus in mijne smerte.Ga naar voetnoot213
De hemel zegene u, voor uw medoogend harte.
Rey:
215[regelnummer]
Prins Samson, vroome prins, wat is het ons een pijnGa naar voetnoot215
U hier te vinden, in dien jammerlijcken schijn!Ga naar voetnoot216
Wy zijn Jodinnen, hier vergaêrt van west en oosten,
En komen op dit feest u zoecken, u vertroosten,
Naer tijts gelegenheit, maer niet naer onzen wensch.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Geen onbeschaemder dier dan een ondanckbaer mensch:Ga naar voetnoot220
Dat weeten wy, u dienst, en hulp, en eere schuldigh.
Verdaediger des volx, och, draegh uw smert geduldigh,
Tot dat het Godt voorzie. ô hartewee! ô smert!Ga naar voetnoot223
Al weigert u de zon haar licht: Godt kan uw hart
225[regelnummer]
Verlichten met een' glans inwendigh, die de straelen
Van duizent zonnen dooft. wie kan de maght bepaelenGa naar voetnoot226
Des alleroppersten? die u zoo wonderbaerGa naar voetnoot227
Begaefde met een kracht, verborgen in uw haer,
Is maghtigh, als het hem belieft, in u te wercken,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Oock zonder haerlock u te wapenen, te stercken,
Te rucken uit den klaeu des tigers, die u druckt.
Verhael ons toch, hoe komt gy dus verongeluckt,Ga naar voetnoot232
Verlaeten van uw kracht? wy hoorden 't slechts in 't hondert.Ga naar voetnoot233
Al 't lant heeft van uw' val gewaeght. dat heeft gedondertGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Van Dan tot Berseba. wat oude, kunne, en staetGa naar voetnoot235
Zat niet in rouwe om u, en uw bederf, en smaet.
Samson:
Och, waer ick schuw geweest van Filistijnsche vrouwen,Ga naar voetnoot237
Bedrieghlijck in den aert. my magh de dagh wel rouwen,Ga naar voetnoot238
Dat ick by Sorek lest verliefde op Dalila,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Lichtvaerdigh, liefdeloos, en gierigh. op genaGa naar voetnoot240
| |
[pagina 188]
| |
En ongenade van een boelschap los te drijven,Ga naar voetnoot241
Is op een stille zee, in noot van eens te blijven,Ga naar voetnoot242
Zich reuckloos waegen. zy, die op beloften zagh,
Door 's vyants gelt bekoort, hiel aen my nacht en daghGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Te vergen het geheim van mijne kracht te melden,Ga naar voetnoot245
In 't heetste van den gloet der minne; een zielstorm, zeldenGa naar voetnoot246
Van mannen wederstaen. had toen, helaes, mijn geestGa naar voetnoot247
Zoo sterck van krachten en gewelt als 't lijf geweest,
'k Had dicht gebleven, my gehoedt dit klaer te zeggen.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Noch wist ick 't drywerf haer met eenen schijn t'ontleggen,Ga naar voetnoot250
Van groene basten; van de zeven zeelen, noit
Gebezight; van mijn haer gevlochten, en getoit,
De zeven locken in een snoer, en vast geslagen,
Genagelt aen den muur. Gods vyant, uit zijn laegenGa naar voetnoot251-254
255[regelnummer]
Gesprongen, schoot drywerf in zijne kracht te kort.Ga naar voetnoot254-55
Toen klampteze my dus aen boort, als uitgestort:Ga naar voetnoot256
Meineedige aert, hoe zoude ick u een hart toedraegen,Ga naar voetnoot257
Die my uw hart ontveinst, en nimmer op mijn vraegenGa naar voetnoot258
Waerachtigh antwoort geeft? zijt gy aen Godt verlooft,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Van moeders lichaem; schoer noit scheermes 't ruige hooft,Ga naar voetnoot260
En locken; spaentge uw lust van wijn en dronckenschappen;Ga naar voetnoot261
Zijt gy besneên, en volghtge uw grootvaêrs op hun stappen,
En uwe strenge wet, die 't jonge kint besnijt;Ga naar voetnoot263
Ontzietge onreyne spijs te proeven: 'k schel 't u quijt:Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ick vorder niet dat gy veraert van Moses zeden.Ga naar voetnoot265
Volhardt by die gewoonte, en offer uw gebeden
Aen uwe godtheit, die, alleen in uwe hutGa naar voetnoot267
Besloten, op een kist haer priesterdom beschut:
Maer toonme waer uw wet leert liegen, en bedriegen,
270[regelnummer]
Een schoonheit, die u mint en eert, in slaep te wiegen
Met woorden, zonder kracht, en nadruck. is dat trouGa naar voetnoot271
| |
[pagina 189]
| |
Bewijzen aen uw bruit, en d'allerschoonste vrou
Van Palestijne, zelf geweigert aen de grooten?Ga naar voetnoot273
Wat hebtge al weelde, wat al vrientschap korts genootenGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
By mijnen ommegangk! hoe pluckte gy met vreughtGa naar voetnoot275
De bloem van mijnen tijt, de rozen van mijn jeught,Ga naar voetnoot276
En levens dageraet! hoe offerde ick mijn leden,
Dit zuiver marmerbeelt, van boven tot beneden,
Dit lichaem [waerdiger geheilight aen het bedtGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Der groote koningen van Askalon, of Geth,Ga naar voetnoot280
Azothus, Akkaron, of Gaze,] aen uw behaegen.
Elck roept: zy heeft een' Jode, ons lantplaegh aengeslagen,Ga naar voetnoot282
Haer jeught verydeltuit aen eenen Joodschen hont.Ga naar voetnoot283
Hoe schoon staet nu mijn zaeck! ô weiflaer, zonder gront,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
En dubbelhartigh, zal men dus de liefste onthaelen,Ga naar voetnoot285
Een rijck beloven, al beloven, noit betaelen?Ga naar voetnoot286
Gy die 's lants rechter zijt, 's volx ongelijck beslecht,Ga naar voetnoot287
Ga nu ter vierschaere in u zelven. is dit recht?Ga naar voetnoot288
Verongelijcktge dus uw allerliefste, uw trouwe?Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Hoe zoudtge een vreemde dan bejegenen, een vrouwe
Wiens schoonheit by de mijne een schaduwe is, en schim?Ga naar voetnoot291
Waer vontge oit mijns gelijcke in Dan, of Efraïm?
Ben ick het waerdigh dat de keurighste om my hengel,Ga naar voetnoot293
Zoo houme in waerde. durft gy roemen dat een engel
295[regelnummer]
Uwe oudren spelde van een' godtgewijden zoon,Ga naar voetnoot294-95
Die hun te teelen stont; zoo laet uw mont de kroon
Van heiligheit, u vroegh tot een cieraet gegeven,
Niet schenden. wortge van een' hoogen geest gedreven,
Tot voorstant van uw volck, leg af dien valschen schijn.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Laet rechter Samsons woort gelijck een zegel zijn.Ga naar voetnoot300
Rey:
Die vleister zou een hart, zoo hardt als steen, beweegen.
Samson:
Noch stont ick nacht en dagh die stormen moedigh tegen,Ga naar voetnoot302
| |
[pagina 190]
| |
En weeck noch zwichte noit. toen borstze in tranen uit,
Gelijck een krokodil, en sloegh een loos geluit.Ga naar voetnoot303-4
305[regelnummer]
Zy zaghme 's morgens vroegh van gloênde minne blaecken,
Verzwoerme haer gena: de traenen op de kaecken:Ga naar voetnoot306
Dat gaf het blozen van de wang een' eedler gloet,
Gelijck de lenteroos, verdroncken in een' vloet,Ga naar voetnoot308
Ons aengloeit met een kracht, geen bloemen ingeschapen.Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Het schreien van een vrouwe, een schoone, is 't reedtste wapen,Ga naar voetnoot310
Wanneerze wanhoopt van het ooghmerck, daerze op mickt.Ga naar voetnoot311
Zy dreight zich zelve met een korte doot, verschricktGa naar voetnoot312
Mijn hart, om haer in last. zy houdt niet op van kermen.Ga naar voetnoot313
Ga heene, wreedaert, val een liever bruit in d'armen,
315[regelnummer]
Naerdien mijn wellust niet zoo veel op u vermagh,Ga naar voetnoot315
Dat gy uwe ooren naer mijn zuchten en beklagh
Eens neigen zoudt, uw hart my rustigh openbaeren.Ga naar voetnoot317
Gezwore vyant van ons goden, en altaeren,
En kercken, repme niet. voortaen zal geen HebreeuGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Dit poezeligh albast, dit blaeu dooradert sneeu,
Dees bloemen op mijn wang, dees bloetroos, versch ontloockenGa naar voetnoot321
Voor Filistijnschen dau, meer reppen ongewroken,
Indien ick 't niet besterf. keer elders uw gezicht.Ga naar voetnoot323
Gy zijt niet waerdigh dat dit diamantenlicht
325[regelnummer]
Der oogen u beschijn'. vergeefs hebt gy de voncken
Van my, niet meer uw lief, zoo gulzigh ingedroncken,
U telckens veinzende van mijne min verruckt,
Als gy de rozen op mijn wangen kreuckt, en druckt,
Mijn borst en lippen kuste, en ick u wederkuste,
330[regelnummer]
U streelde, nippelde, en uw dolle vlammen bluschte.Ga naar voetnoot330
Dat hebtge wech, gy zijt des waerdigh, ofte niet.Ga naar voetnoot331
Vertreck uit mijn gezicht, ô joffereverdriet.Ga naar voetnoot332
Rey:
Och, hadge, noch was 't tijt, u van haer minne onttrocken!Ga naar voetnoot333
| |
[pagina 191]
| |
Samson:
Mijn hart was blint van liefde, en dat geduurigh nockenGa naar voetnoot334
335[regelnummer]
Bedroefde my ter doot. haer jammerklaght in topGa naar voetnoot335
Vermurwde 't hart, als was. zoo wint de waterdrop
Op eenen harden steen. ick laetme in 't endt beweegen,Ga naar voetnoot336-37
Ontvouwe hoe mijn kracht, door 's allerhooghsten zegen,
In 't noit geschoren haer bestaet. zy zweert vooralGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
By Dagon, dat de mont dit niemant melden zal:Ga naar voetnoot340
En echter regent'er in haeren schoot een regenGa naar voetnoot341
Van 's vyants zilvre munt, die scherper dan een degen
Door 's boelschaps boezem dringt, en 't gierigh hart bekoort.Ga naar voetnoot343
De wraeckzucht by der hant, verlaet zich op haer woort.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Toen gundeze ons volop van wellust, lietme ronckenGa naar voetnoot345
In haer' verzaden schoot, naer lijf en ziel verdronckenGa naar voetnoot346
Van minne. midlerwijl [dat Godt de schenster straff',]
Scheert my het scheermes stil de zeven locken af.
'k Ontwaeck, maer och te spa. de vyant, heet van toren,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Berst in, ontziet zich niet mijne oogen uit te booren.Ga naar voetnoot350
Hy ketent my, en sleeptme in Gaza, daer ick krimp,Ga naar voetnoot351
Gedoemt ten arbeit in het tuchthuis, elck ten schimp.
Rey:
O prins van Israël, hanthaver van de vroomen,Ga naar voetnoot353
Hoe is uw staet verkeert! waer zijtge toe gekomen!Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Wat eischtge in dezen schijn van ons? wy staen hier reeGa naar voetnoot355
U noch te dienen. och, ontdeck uw hartewee.
Samson:
De tuchtknaep keert terstont. hy zal geen tijt verzuimen.
Mijn locken groeien weêr. ick legge op mijne luimenGa naar voetnoot358
Om my te wreecken aen dit Heidensche geslacht,
360[regelnummer]
En vroeger dan men waent. de Geest wees my te nachtGa naar voetnoot360
Een middel, om mijn ziel te slaecken van dees banden.Ga naar voetnoot361
Getroost u. schreit niet meer: mijn afscheit is voorhanden.Ga naar voetnoot362
Een triomfante doot, daer 't aerdtrijck van gewaeght,Ga naar voetnoot363
| |
[pagina 192]
| |
Hangt Samson over 't hooft. hy zal niet lang geplaeght,
365[regelnummer]
Beschimpt van alle kunne en oude, koren maelen.Ga naar voetnoot365
Zy zullen met den hals dien arbeit dier betaelen.Ga naar voetnoot366
Dit bidde ick, dat men my na mijnen sterrefdagh
Eene uitvaert gunn', begrave in 't vaderlijcke graf.
Belooftme, elck met uw hant, dit heiligh uit te wercken.Ga naar voetnoot369
Rey:
370[regelnummer]
Bedroefde prins, helaes, de hemel wil u stercken.Ga naar voetnoot370
Wy hoopen immers niet, noch durven het vermoên,Ga naar voetnoot371
Dat gy u zelven zoudt met uwe hant verdoen.
Samson:
Ick zweer mijn handen aen dit lichaem niet te schenden,Ga naar voetnoot373
Maer wil, gelijck Godts helt, mijn leven heerlijck enden,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Dat teffens aerde en zee hier van gewaegen zal.Ga naar voetnoot375
Verschrickt niet, hoort gy hoe de vyant quam ten val.
Rey:
Indienge heerlijck sterft, ten spiegel van de braven,Ga naar voetnoot377
Wy zullen uw gebeent by Manoë begraven,Ga naar voetnoot378
En vaders asschen noch verheugen met uw lijck;
380[regelnummer]
Is 't anders in ons maght. ontfang, tot eene blijckGa naar voetnoot380
En zegel van ons trou, de hant van al de vrouwen.
De hemel strafze, wie ontbreeckt haer woort te houwen.Ga naar voetnoot382
Ontfang, ô prins des lants, dees zilverlingen toch,
Om u te dienen in uwe armoede, och, och, och.
Samson:
385[regelnummer]
Behoudt die gaef voor u. 'k verwachte blijder uuren.Ga naar voetnoot385
Al ben ick arm, wil 't Godt, het zal niet lange duuren.
Rey:
Gebie ons vry: wy staen tot uwen dienst alleen.Ga naar voetnoot387
Samson:
Draeght zorge, waer gy komt, en gaet, dat geen Hebreen
Zich heden in de kerck van Dagon vinden laeten.
390[regelnummer]
Zy zullen u misschien gemoeten langs de straeten,Ga naar voetnoot390
Of merckten, op de maer van dit afgodisch feest,Ga naar voetnoot391
| |
[pagina 193]
| |
Geschickt tot een triomf, om, trots en bly van geest,Ga naar voetnoot392
Gevangen Samson uit te lachen met hun reyen,
En in den ommegangk, hun godtsdraght, om te leien.Ga naar voetnoot394
Rey:
395[regelnummer]
Uw lantsliên zijn belust noch eens den prins te zien,
In dezen droeven schijn.
Samson:
zeer wel. dat kan geschiên
Door eene trali, uit een venster, of van daecken.
Het voeght den stammen niet, die zuiver offer blaecken,
En branden, Godt ten prijs, zich in afgodendomGa naar voetnoot398-99
400[regelnummer]
Te mengen, daer men danst op hun geloey, en bom,Ga naar voetnoot400
Voor Dagons zwart altaer, en, onder 't bancketteeren,
Hem geile spelen wijdt. gy moet dien laster keeren.Ga naar voetnoot402
Gebiet uit onzen naem, wy yvren voor de wet,
Dat niemant zijnen voet op Dagons drempel zett',
405[regelnummer]
Of Godt zich openbaerde, als eertijts, door een wonder,Ga naar voetnoot405
En klonck 't gevloeckt gebou de kruin in met den donder.Ga naar voetnoot406
Ick zegh het nu niet al wat mijn geboortegeestGa naar voetnoot407
En wachter my te nacht voorspelde van dit feest.Ga naar voetnoot408
TUCHTKNAEP. REY.
Tuchtknaep:
Jodinnen, hebt gy hier zoo vroegh den prins gevonden?
Rey:
410[regelnummer]
Een' prins om zijnen hals met ketenen gebonden,
Van zijn gezicht berooft, gedoemt ten arrebeit,
In 't molentuchthuis. och, wat's dit een onbescheit,Ga naar voetnoot412
Een' overwonnen helt te ketenen, te treden,
Te laeten maelen! gy volght billijckheit noch reden.
Tuchtknaep:
415[regelnummer]
Wy slachten Samson, die met kaeckebeenen sloegh,
De vossen, staert aen staert geknoopt, in 't koren joegh;
Zoo schoone landen, als de zon oit moght beschijnen,
Misschepte in wildernisse, en heiden, en woestijnen.Ga naar voetnoot418
Uw vaders zoncken zelfs hun' broeder in den put,Ga naar voetnoot419
| |
[pagina 194]
| |
420[regelnummer]
Verkochten hem voor slaef, beroofden van zijn' stut
Den ouden vader, die zoo lang te deerlijck treurde,Ga naar voetnoot421
Door 't overdencken dat een ondier hem verscheurde.
Rey:
Het diende Josef tot eene opkomst, na een wijl
Gekoren tot een' vorst en rijxvooght aen den Nijl.
Tuchtknaep:
425[regelnummer]
Dat 's waer, het diende hem tot eer, zoo hoogh gezeten:
Maer dit behoefde hy zijn broêrs geen' danck te weeten.Ga naar voetnoot426
Rey:
In welck een jammer heeft de boelschap hem gebroght,Ga naar voetnoot427
In zijnen diepen slaep verraeden, en verkocht!
Hy is niet voor de vuist getemt, en overwonnen.Ga naar voetnoot429
Tuchtknaep:
430[regelnummer]
Zoo vaerenze met recht, die zich niet spaenen konnenGa naar voetnoot430
Van schoone boelen, valsch en trouweloos van aert.Ga naar voetnoot431
Nu wort het tijt te gaen, eer 't volck op straet vergaêrt.
Gy kunt zijn droefheit niet verminderen met schreien.
Het hof belast hem noch in hechtenis te leien,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Tot nader overleg. ick bondt op 's meesters last
Den blinden aen dien boom met zijne keten vast:
Nu worde ick wederom met hem naer huis gezonden.
Zoo staet mijn wacht aen hem, hy aen mijn wacht gebonden.Ga naar voetnoot438
Wat is de hofdienst oock een jammerlijck bedwangk!Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Daer hapert altijt iet. dan valt het snoer te langk,Ga naar voetnoot440
En dan te kort: zoo draeit de weerhaen van de zinnen.Ga naar voetnoot441
Ick broght hem daetlijck uit, nu drijft men ons naer binnen.Ga naar voetnoot442
Rey:
Wy bidden u, verschoon den armen blinden man.
Tuchtknaep:
Wat eischtge dit van my? daer komt de vorst, die kan,
445[regelnummer]
Behaeght het hem, dit juck verlichten, of bezwaeren.Ga naar voetnoot445
Ick volgh mijn' last: my wort bevolen voort te vaeren.
Gaet heene, spreeckt den vorst: misschien wat gy verwerft.Ga naar voetnoot447
Rey:
O prins, Godt stercke uw hart, eer gy van droefheit sterft.
| |
[pagina 195]
| |
DE VORST. REY.
Vorst:
De groote toevloet der rondomgelege volcken
450[regelnummer]
In deze hooftstadt zagh de zon, met droeve wolckenGa naar voetnoot450
Behangen, opgaen uit den oosten, dies men vreest
Of eenigh onweêr en stortregen Dagons feest
Moght stooren op zijn schoonste, en blussen d'outervieren,
t'Ontsteecken met triomf voor hondert witte stieren,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Zijn godtheit toegewijt, tot eene danckbre pracht,Ga naar voetnoot455
Dewijl de lantplaegh van gansch Palestijne ons maght
In ketenen gevoelt: doch 't weder kan verkeeren,
De lucht opklaeren. wie komt hier het hooghtijt eeren?
Dit schijnen altemael Jodinnen, niet te bly.Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Zy zien versuft, en bloo. het hooft hangt op een zy.
De moedt is haer vergaen, ontzoncken. 't is geen wonder.
Wy kreegen endelijck den grooten vyant onder
De klaeuwen. hoe of heur die maer in d'ooren klinckt,
En nu de ketenklank, daer hy vergaet, verstincktGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
In zijn gevangkenis! zy komen herwaert treden.
Rey:
Genadighste, gedoogh dat wy u met gebeden
Genaecken, en vergeef ons dees vrymoedigheit.
Vorst:
Hebreeusche joffers, wat is d'oirzaeck dat gy schreit?
Verkorte u iemant? hier is 't hof, dat elck verdaedight,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
En hanthaeft by zijn recht, weldoenders begenadight,Ga naar voetnoot470
De boozen straft. dit hof ziet geen persoonen aen.Ga naar voetnoot471
Rey:
Genadighste, dat's recht. zoo kan een rijck bestaen.
Maer evenwel waerdeert een vorst gelede schade
Zoo dier niet, of hy mengt gestrengheit en genadeGa naar voetnoot473-74
475[regelnummer]
In eenen, die naer recht verdient de hooghste straf.Ga naar voetnoot475
Wy quamen op den roep van dit triomffeest af
Naer Gaze, met die hoop, of wy de strenge maghten
Van Palestijne noch met onze jammerklaghten
Beweegen moghten acht te neemen op den staetGa naar voetnoot479
| |
[pagina 196]
| |
480[regelnummer]
Van onzen prins, te droef vervallen in dien haet,
Helaes, by hoogh en laegh, en geensins zonder reden.
De schade, alom geleên by Filistijnsche steden,Ga naar voetnoot482
Is onvergoebaer, quetst vijf hooftsteên in haer ziel.Ga naar voetnoot483
Maer 't ongenadigh lot, dat hem ten deele viel,
485[regelnummer]
Het licht t'ontbeeren, in een' nacht van duisternissen,
Wat is dit anders dan het halve leven missen?
Hy leedt een halve doot, toen hem, van kracht berooft,Ga naar voetnoot487
De vyant boorde bey zijne oogen uit het hooft,
Geketent door 't gejuich der straeten heenevoerde,
490[regelnummer]
Dat zelfs de harten der beledighden beroerdeGa naar voetnoot490
Tot mededoogen. meng ten minste [al is het spa
Nu wy u smeecken,] noch een' druppel van gena
Met uw rechtvaerdigheit. laet uwe wraeck bedaeren,
Zoo volght u d'eer dat gy uw' vyant noch kunt spaeren.
Vorst:
495[regelnummer]
Gelijck uw hooftstam, die den leeu voert in zijn vaen,Ga naar voetnoot495
Zoo dra niet overtreckt de kil van ons Jordaen,Ga naar voetnoot496
En Adonibezeck den koning 't velt leert ruimen,Ga naar voetnoot497
Of houwt hem, in de vlught gegrepen, flux de duimen
Van hant en voeten af. toen most hy, als een hont,
500[regelnummer]
De kruimen, van den disch gevallen, met den mont
Van d'aerde zamelen, op handen en op voeten
Gekropen, in het stof zich wentelen, en wroeten,
En, naer Jerusalem vervoert met veel geschals,
In banden sterven, en het boeten met den hals.Ga naar voetnoot504
Rey:
505[regelnummer]
Zoo hy geen zeventigh erfkoningen moordadigh
Mishandelde op die wijs, men had dus ongenadigh
Hem zijne tiranny niet weêr betaelt gezet.
Men streeck het vonnis naer zijne ingestelde wet.Ga naar voetnoot508
Vorst:
Zoo kan dan Samson met geen reden zich beklaegen.
510[regelnummer]
Wie andren plaegen wil verdient de zelve plaegen.
Rey:
Is Samson losbaer, stel hem op een' hoogen prijs.Ga naar voetnoot511
| |
[pagina 197]
| |
Vorst:
Men koopt hier 't recht niet om, dat strijt met onze wijs.Ga naar voetnoot512
Men geeft geen' vyant maght en vryheit zich te wreecken.
Rey:
De prins zit blint, van licht en zijn gezicht versteecken.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Een blinde is maghteloos, en droomt van geene wraeck.
Vorst:
Hy slijte dus den tijt, den bozen tot een baeck.Ga naar voetnoot516
Rey:
Het missen van 't gezicht dient andren tot een voorbeelt.Ga naar voetnoot517
Vorst:
Men heeft hem eeuwigh ter gevangkenis veroordeelt:
En beter eeuwigh dan voor een gezette tijt.
Rey:
520[regelnummer]
Een zelve maght verwijst: een zelve schelt hem quijt.Ga naar voetnoot520
Vorst:
Een vonnis krencken, noch niet lang geleên gestreecken?Ga naar voetnoot521
Rey:
Het vonnis blijve: geef hem lucht om uit te breecken.Ga naar voetnoot522
Vorst:
Uitbreecken? hoe kan dit, behoudens recht, geschiên?Ga naar voetnoot523
Rey:
Men kan ontveinzende, wel door de vingers zien.
Vorst:
525[regelnummer]
De menschen zijn te loos, en lozen zouden 't mercken:Ga naar voetnoot525
En waer toe dient het, als om boze in 't quaet te stercken,Ga naar voetnoot526
Den ouden gangk te gaen, gebuuren tot verdriet.
Rey:
Zoo Samson dit bequam gelust het niemant niet:Ga naar voetnoot528
Vorst:
Gy zult den nadruck eerst gevoelen van ons kusten.Ga naar voetnoot529
| |
[pagina 198]
| |
530[regelnummer]
Wy laeten 't by de straf van Samson niet berusten.Ga naar voetnoot530
Het is besloten dat men 't gansche Jodenlant
Zal overtrecken, en tot aen den waterkant
Der stroomende Jordaen brantschatten alle stammen,
Of zetten voor de vuist al 't lant in bloet en vlammen.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Wy willen boven dat hereischen achterstel
Van schattingen, ons hof door Samsons trots bevelGa naar voetnoot535-36
En sterckheit, twintigh jaer, te wreveligh onthouwen.Ga naar voetnoot537
Rey:
Zoo wreet bejegenen Godts erfdeel, en getrouwen?
Vorst:
Wat erfdeel?
Rey:
Kanaän is lang van Abraham,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Achthondert jaer geleên, bezeten. dit's de stamGa naar voetnoot540
Van Godt gezegent, in Egypten aengewassen.Ga naar voetnoot541
Vorst:
Gy onbeschaemden wilt met roemen elck verbassen.Ga naar voetnoot542
Gy putte Egypten uit, beroofde 't van zijn' schat.
Een acker lants was 't al, dat een Chaldeeu bezat
545[regelnummer]
Te Mamre, daer hy vreemt van 't zuiden quam getogen.
Rey:
Aertsvader Abraham heeft dappere oorelogenGa naar voetnoot545-46
Met koningen gevoert, zijn' broeder Loth ontzet,Ga naar voetnoot547
De neef van Abraham Egyptenlant geredt,Ga naar voetnoot548
Gespijst uit zijnen schoot. zy dancken 't vreemdelingen,
550[regelnummer]
Datze al van hongersnoot niet storven, en vergingen.Ga naar voetnoot550
De Godt der vadren schonck ons 't vruchtbre Kanaän.
Vorst:
Hy schonck het u? aen wien? een heiloos moortgespan,Ga naar voetnoot552
Erfvyanden van Goôn, en kercken, en altaeren,
Beeltstormers, die noch koor noch heilighdommen spaeren.
555[regelnummer]
Gy quaemt van buiten in, verhongert, en verwoet,
En stiet gewettighden, erfvorsten uit hun goet,
En overout bezit, en, van dien geest bezeten,
| |
[pagina 199]
| |
Voert nieuwe wetten in, en pijnight het geweeten.
Men loop' niet wijdt: uw prins, voor wien gy spreeckt en pleit,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Heeft gruwzaemer dan oit al 't lant in d'asch geleit.
Rey:
Vergeef het naer uw maght. ons past geen tegenspreecken.Ga naar voetnoot561
Wy quamen hier, om slechts te bidden, en te smeecken.
Vorst:
Dit smeecken is vergeefs: vergeefs gena geverght.Ga naar voetnoot563
Zoo wort geen straf verzacht, maer 't vonnis eer geterght.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Men kan naer billijckheit niet tweemael vonnis strijcken.
Rey:
Ten minste laet een' strael van uw genade blijcken,
In deze strengheit, en behou uw recht geheel.Ga naar voetnoot567
Vorst:
Kan 't voeghelijck geschiên, betoont ons in wat deel.Ga naar voetnoot568
Rey:
Dees ongeluckige, verkloeckt, verrascht, gegrepen,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Berooft van 't hemelsch licht, met ketenen genepen,
Gedoemt ten arbeit, op 's aenklaegers straffen eisch,Ga naar voetnoot571
Gevoelt, in luttel tijts, de krachten, en het vleisch
Zoo wechgesmolten, dat hy wanckelt op zijn beenen,
Allengs aen 't quijnen slaet, den tijt verslijt met steenen,
575[regelnummer]
En zuchten. dus geperst door 't nijpen van den noot,
Verwacht dees onlangs stercke een' onverwachten doot.
Dat 's d'eenige uitkomste, en zijn uiterste verlangen.Ga naar voetnoot577
Moght hy tot zijnen troost de blyde maer ontfangen,
Dat hem vergunt wort, na deze uitgestaene straf,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Te rusten in den schoot van 't vaderlijcke graf,
d'Elendige zou dit de hooghste weldaet achten.Ga naar voetnoot581
Dat 's buiten lantgevaer 's gevangens smert verzachten.Ga naar voetnoot582
Het toestaen van een graf en uitvaert is het alGa naar voetnoot583
Waerop hy hoopt. helaes, verwerven wy 't, het zal
585[regelnummer]
U tot onsterflijcke eer, en eenen naem gedyenGa naar voetnoot585
By alle staeten, zelfs die uwe kroon benyen.
Genadighste, och vergun dat vrouwen, luttel kloeck,Ga naar voetnoot587
| |
[pagina 200]
| |
En bloode, en schaemroot, in haer mondeling verzoeck,
Zoo veel genade hier ten hove in u gemoeten.Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Wy worpen met dees hoope, aen 't outer van uw voeten,Ga naar voetnoot590
Ons met eerbiedigheit in 't stof ter aerde neêr.
De titel van genade ontsta u nimmermeer.Ga naar voetnoot592
Vorst:
Hebreeusche joffers, rijst: schept moet: hout op van treuren.
Wischt af uw traenen. wat gy bidt zal u gebeuren.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Ick zweer by Dagon, by mijn hooft, en 't hoogh altaer,
Zoo Samson sterft, men zal de vorstelijcke baer,
De rosbaer van het hof zijn lichaem niet ontzeggen.Ga naar voetnoot597
Vervoert het. laet het lijck in vaders grafstê leggen.
Is ergens stercker Godt, waer by men zweeren magh,
600[regelnummer]
Hy rucke 't kerckgewelf van Dagon dezen dagh,Ga naar voetnoot600
In 't midden van de vreught, op 't hooft der Filistijnen,
Begrave en overstulpe al die te feest verschijnen:Ga naar voetnoot602
En kunt gy 't vinden by uw vaderlijcke wet,Ga naar voetnoot603
Vergast te middagh ons op Dagons kerckbancket.Ga naar voetnoot604
Zang:
605[regelnummer]
Bestaen hier alle dingen
In 't groot heelal by treckGa naar voetnoot606
En tegenheit, en houdt Godts maghtGa naar voetnoot607
Het al in zijn besteckGa naar voetnoot608
Door eenigheit, en tegendringen,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Als een gewelf met kracht
Gebonden hangt te gader;
Wat wonder is 't, dat bloet naer bloet
Getrocken wort met zulck een' gloet,
Als eigen aen eene ader!Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Na'et overlijden zoeckt het kintGa naar voetnoot615
De moeder, vrolijck als 't haer vint.
De zoon zoeckt rust by vader.
I. Tegenzang.:
Zoo schijnt het hier gelegen
| |
[pagina 201]
| |
Met Samson in zijn smert,
620[regelnummer]
In zulck een' jammerlijcken staet
Treckt noch zijn treurigh hart
Naer vaders asch, als naer een' zegen,
En troost, in zoo veel smaet:
Als of hy dan wou klaegenGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
Het onheil, dat hem wedervoer;
Hoe 't scheermes al de kracht afschoer;Ga naar voetnoot626
d'Erfvyant uit zijn laegen
Den weerelozen overviel,
En pijnighde een bedroefde ziel.
630[regelnummer]
Wat baert de min al plaegen!
II. Zang:
d'Aertsvaders door die reden
Bewogen in 't gemoedt,
Zoo menige eeuw geleên,
Gaen op dien zelven voet
635[regelnummer]
Begraven elck zijn overleden
Te Hebron al by een,
Op eene zelve stede,Ga naar voetnoot637
Hier toe gewijt van Abraham.Ga naar voetnoot638
Daer raeckt de telgh by haeren stam.
640[regelnummer]
't Gebeent van Josef mede
Wort derwaert, naer der stammen stijl,Ga naar voetnoot641
Gevoert van Memfis, en den Nijl.
Zoo rustenze alle in vrede.
II. Tegenzang:
De vorst heeft hoogh gezworenGa naar voetnoot644
645[regelnummer]
By Dagon met een' eedt.
Best datwe naer den kercker gaen
En in zijn harteleet
Den droeven prins, by Godt verkoren,Ga naar voetnoot648
Dit melden, om het hart t'ontslaen
650[regelnummer]
Van zijn bekommeringen
Voor graf, en uitvaert, of hy snelGa naar voetnoot651
Ons quaem t'ontvallen door gequel
En druck, die hem omringen,
Daer d'arme blinde in duisternis
655[regelnummer]
Van menschentroost versteecken is,
Hy zal van blyschap springen.
|
|