De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 809]
| |
Het derde bedryf.
JEPTHA. HOFMEESTER.
Hofmeester:
Ick toetste meer of minGa naar voetnoot786
Hoe 't lagh in haer gedachten, doch met schroomen.
Een vrou is teêr. men dorst niet nader komen,Ga naar voetnoot788
Om achterdocht te schuwen. had zy ietGa naar voetnoot789
790[regelnummer]
Geroken van 't genaeckende verdriet,
En hoe het kint ten berge met haer reien
Vertrock, om daer den maeghdom te beschreien;
Wat ging ons aen? hoe had men haer geredt?Ga naar voetnoot793
Zy waer al doot, of lagh van schrick te bedt.
795[regelnummer]
Nu trockze u na, tot danckbaerheit gedreven,
Om d'overhant, u weêr van Godt gegeven.Ga naar voetnoot796
Zy smilt schier van verlangen naer het kint,
Het eenighste een, dat zy naest Godt bemint.Ga naar voetnoot798
Jeptha:
Ter weerelt leeft geen droever man en vader.
800[regelnummer]
De rouw gaet nu in arbeit. hoe dees naderGa naar voetnoot800
Aen 't baeren is, hoe my de last meer smart,
En met dien last ontzincktme zin en hart.Ga naar voetnoot802
Een ander melt zijn' rouw, magh zich verluchten,Ga naar voetnoot803
Maer ick ontzagh en vreesde een' zucht te zuchten,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
En kropte mijn verdriet in nacht en dagh.Ga naar voetnoot805
Hofmeester:
Zy merckte al dat u iet op 't harte lagh.
Jeptha:
Zy vraeghde eerst wat mijn moedigh hart moght prangen,Ga naar voetnoot807
Na zulck een zege en eer, van Godt ontfangen:
Toen stelde ick mijn gelaet, gelijck een helt,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Die triomfeert, en niet als 't was gestelt,Ga naar voetnoot810
| |
[pagina 810]
| |
Heel anders dan toen Ammons heir te paerde
Ons opquam, met den schitterenden zwaerde,Ga naar voetnoot812
Godts stamhuis dreighde alleen in mijnen hals
t'Onthalzen: toenme in zoo veel ongevalsGa naar voetnoot813-14
815[regelnummer]
Niets overschoot dan Godt, in 't voorst' der troepen,Ga naar voetnoot815
Met een altaerbelofte om hulp te roepen,Ga naar voetnoot816
Op 't offren wat, ter poorte uit van mijn hof,
My eerst gemoete, alleen Godts naem ten lof.Ga naar voetnoot818
Ick docht niet dat zy d'eerste my zou groeten,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Uit deze poort met zang en bom gemoeten,
Stof geven aen den vader, in dien staetGa naar voetnoot821
Van schrick en rouw, te scheuren zijn gewaet.
Ick docht niet dat mijn dochter d'offerhande
Most strecken, die zich zelf voor 't lant te pandeGa naar voetnoot823-24
825[regelnummer]
Zou stellen, en vrywilligh ten altaer
Zich wijden, my, gelijck een' zegenaer,Ga naar voetnoot826
Omhelzen, als ick 't jammer quaem te mellen.Ga naar voetnoot827
Och, sprackze, gunme alleen dit uit te stellen,Ga naar voetnoot828
Twee maenden op 't geberght, mijn' maeghdenstaet,
830[regelnummer]
Het ondergaen van 's levens dageraet,
Met mijnen rey weemoedigh te beweenen.Ga naar voetnoot831
Och vader, badtze, och vader, rust van steenen.Ga naar voetnoot832
Hebt gy dit Godt gezworen met een' eedt;
Ick offre Godt mijn leven, ben gereet
835[regelnummer]
Te sterven, 't volck met mijne doot te zegenen,Ga naar voetnoot835
Mijn zuiver bloet op 't lant te laeten regenen,Ga naar voetnoot836
Te storten, al den stammen tot een' zoen.
Dus voerze heen, gaf moeder geen vermoên.Ga naar voetnoot838
Dat jammer zou haer tijts genoegh bedroeven.Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Hoe wort mijn hart beklemt, gelijck met schroeven!
Wy hadden 't u ter noot geopenbaert.Ga naar voetnoot841
Och, Ammon rant vry Jeptha met uw zwaertGa naar voetnoot842
En zeissens aen: het staet hem licht te sneven.Ga naar voetnoot843
'k Vont heil in 't velt, maer t'huis noch lust noch leven.
845[regelnummer]
Een woort, uit noot gesproken, veltme neêr.
| |
[pagina 811]
| |
Geen Ammon dreightme nu met zwaert, en speer:
Ick heb my zelf ten vyant, sta beneepen.Ga naar voetnoot847
Mijn eigen zwaert is tegens my geslepen.
'k Heb al den staet tot tweemael trots geredtGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
Uit slaverny: nu strijde ick met mijn bedt,Ga naar voetnoot850
En erfgenaeme, en ga in haer verloren.Ga naar voetnoot851
Ter quader uure is zy, helaes, geboren
Van my, die my alleen ten vyant heeft.Ga naar voetnoot853
Ick heb mijn hoop en zegen overleeft.
Hofmeester:
855[regelnummer]
Gy hebt voorheene u moediger gedraegen
In 't scheiden.
Jeptha:
Zegh, mijn hartewee met knaegenGa naar voetnoot856
In 't hart gesmoort. het uitstel streelt de pijn,Ga naar voetnoot857
En geeft van ver de rampen andren schijn:Ga naar voetnoot858
Maer anders is 't van verre, en onder d'oogen
860[regelnummer]
Wat anders. och, de doot grimt voor mijne oogen:Ga naar voetnoot860
Zy tast den stam in d'afkomst aen te stout.Ga naar voetnoot861
Mijne aders slaen: de leden worden kout,Ga naar voetnoot862
En sidderen. noit schroomde ick onder 't hortenGa naar voetnoot863
Der heiren, daer geheele benden stortenGa naar voetnoot864
865[regelnummer]
Rondom mijn lijf: nu treftme schrick op schrick.
Geen vader leeft rampzaliger dan ick:
Zoo 't leven heet alle oogenblick te sterven,
Versteecken van zijn hoop, en bloet, en erven.Ga naar voetnoot868
Wat 's Jepthaes huis? een lichaem, zonder hooft.
870[regelnummer]
Dit hadde ick my van Ifis niet belooft,Ga naar voetnoot870
Maer hoopte noch uit grootvaêr Josefs asse
Op stoel te zien de glori van Manasse;Ga naar voetnoot872
Een' die [gelijck helt Gedeon, wel eer
De koningen, gekroont langs 't roode meer
875[regelnummer]
In Madian, Godts erfdeel leerde ruimen,]Ga naar voetnoot875
Dit zeestrant zou van Filistijnen schuimen.Ga naar voetnoot876
Nu stort dees hoop in d'asch van 't offervier,
En smoort in bloet. wat troost, wat raet is hier?
| |
[pagina 812]
| |
Hofmeester:
'k Heb dickwijl by den lantvooght d'eer genooten,
880[regelnummer]
Dat zonder my niet wightighs wiert besloten,Ga naar voetnoot880
Noch vast gestelt, in 's lants geheimen raet,
Tot heil des volcks, en nootweer voor den staet,Ga naar voetnoot882
Maer vondt noit stuck, zoo zwaer in 't overweegenGa naar voetnoot883
Als dit. hier wil des hemels vloeck, of zegenGa naar voetnoot884
885[regelnummer]
Op volgen. eer of schande hangt hier aen.
De schael van 't brein zal heene en weder slaen,Ga naar voetnoot886
Haer tong u wijs, of onvoorzichtigh noemen,Ga naar voetnoot887
Elck, naer zijn drift, dit kroonen, of verdoemen.Ga naar voetnoot888
d'Een schat u vroom, in 't houden van Godts eedt;
890[regelnummer]
Een ander schelt u godeloos, en wreet.Ga naar voetnoot890
De Heiden, en besneden zal 't waerdeeren,Ga naar voetnoot891
Menschofferen, en wreetheit hier uit leeren.
Een lantvooght, die de stammen zal gebiên
Naer Moses stijl, hoeft uit- en om te zien.Ga naar voetnoot894
Jeptha:
895[regelnummer]
't Was uitziens tijt, eer wy de boogen spanden
Om Ammons heir gewapent aen te randen,Ga naar voetnoot896
Eer Gode blint het offer wiert gewijt:Ga naar voetnoot897
Nu is 't te spade, en uit- noch omziens tijt.
De tijt staet pal. men magh den eedt niet krencken.Ga naar voetnoot899
Hofmeester:
900[regelnummer]
't Gevolgh van 't werck geeft maghtigh achterdencken.Ga naar voetnoot900
Want anders is 't van achter, en van voor
Wat anders. wat scherpziende ziet hier door?Ga naar voetnoot902
't Beloven scheen u nodigh, voor het strijden:
Nu ziet gy dit van achter, dus in lijden,
905[regelnummer]
Met naberouw vast na: nu druckt en smartGa naar voetnoot905
U dees belofte, en valt u op het hart,
Gelijck een steen. Godt wil uw hart verlichten.Ga naar voetnoot907
Een zelve zaeck heeft menige aengezichten,Ga naar voetnoot908
Naer datze wordt gedraeit, gewent, gekeert
910[regelnummer]
Op 's menschen oogh. dit wort met rouw geleert,Ga naar voetnoot910
| |
[pagina 813]
| |
En schande, en scha. zoo leert men al zijn leven.
Jeptha:
Noch blijven wy op twijfelingen zweven.Ga naar voetnoot912
Hofmeester:
Hier strijden twee nootpunten tegens een.Ga naar voetnoot913
Kies een van beide, of rust, en kies 'er geen.Ga naar voetnoot914
Jeptha:
915[regelnummer]
Die rusten moght. een dagh is haest verstreecken.Ga naar voetnoot915
Hofmeester:
Opofferen, of uw belofte breeckenGa naar voetnoot916
Staet hier in uw bedencken. kies, en deel.Ga naar voetnoot917
Jeptha:
Voor 't zweeren stont ick noch op mijn geheel.Ga naar voetnoot918
Toen hadde ick keur te zwijgen, of beloven.Ga naar voetnoot919
Hofmeester:
920[regelnummer]
Uw vyant leght verslagen: gy staet boven:Ga naar voetnoot920
Jeptha:
Om jammerlijck te vallen in mijn bloet.Ga naar voetnoot921
De zege viel my toe, op dezen voet.Ga naar voetnoot922
Hofmeester:
Wat voet? dat gy uw dochter Godt zoudt slaghten?
Opoffren?
Jeptha:
Noit schoot dit in mijn gedachten.
Hofmeester:
925[regelnummer]
Hoet staet gy dan verbonden aen uw woort?
Jeptha:
Mijn eedt staet vast. de Godtheit heeft gehoort
Hem wijden wat my 't eerste uit mijne poorte
Gemoeten zou.Ga naar voetnoot928
| |
[pagina 814]
| |
930[regelnummer]
Maer eer een kalf, of wat ten heuvel af
Quaem huppelen, het waer dan kalf, of stieren.Ga naar voetnoot931
De wet beveelt de Godtheit stomme dieren
Op 't offeren.
Jeptha:
De naem van dier is meGa naar voetnoot933
Den mensch gemeen, zoo wel als 't stomme vee:
935[regelnummer]
En mensch en vee zijn onderdaen aen 't sterven.Ga naar voetnoot935
Hofmeester:
Men onderscheit met recht die reden derven
Van dieren, klaer met licht van reên verlicht.Ga naar voetnoot937
Waer is de wet, die iemant houdt verplicht
Aen 't offeren van redelijcke zielen?Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Dat is geen wet hanthaven, maer vernielen.Ga naar voetnoot940
Doch d'uitspraeck en het oordeel van de wetGa naar voetnoot941
Is aen den mont der priesteren gezet,Ga naar voetnoot942
Bewaerders van de wet, en Moses boecken.
Ick rade u by den priester raet te zoecken,
945[regelnummer]
En wetgeleerde, om niet zoo los te gaen.Ga naar voetnoot945
Jeptha:
En vinden zy dit offren ongeraên,
Hoe dan toe? kan ick staen op hun besluiten,Ga naar voetnoot947
Hen volgen, mijn geweten gaen te buiten?Ga naar voetnoot948
Hofmeester:
Zy zullen niets besluiten, zonder reên,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En klaer bewijs. zoo leert men onderscheên
De letter, en den zin van 's hemels woorden;
Wat offeren verschilt van kindermoorden.Ga naar voetnoot952
Bestemmen zy dit offer met bescheit,Ga naar voetnoot953
En schijn van reên: hun geloofwaerdigheit,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Hun aenzien geeft uw daet by 't volck een' luister,
Al dwaelde gy. de priester, om niet duister
Te wandelen, schoon hy de wet verstaet,Ga naar voetnoot956-57
Gaet zelf by Godt, en zijne hut om raet.Ga naar voetnoot958
Dus raeckt gy best dees zwaericheên te boven.Ga naar voetnoot959
| |
[pagina 815]
| |
960[regelnummer]
Dus wort de schult, van uwen hals, geschoven
Op 's priesters hals, indien'er is gefaelt.Ga naar voetnoot961
Hoe heeft Godts volk in 't offren eer gedwaeltGa naar voetnoot962
Van Godt, die hun de wet, om niet te missen,
Genadigh schonck! in welcke duisternissen
965[regelnummer]
Vervielen zy, die blint hunne eige vruchtGa naar voetnoot965
Het heiloos spoock opdroegen, eene vlughtGa naar voetnoot966
Van afgoôn! kon den hemel dit behaegen?
Jeptha:
Geensins. zijn vrucht den afgront op te draegen,Ga naar voetnoot968
Wie zich zoo dwaes in 't offeren verliep;Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Ick draegh mijn vrucht hem op, die alles schiep,
Den eigenaer en heer van alle dingen,
Die my beschutte, en Ammons maght kon dwingen.
Maer aengezien het raetzaem schijnt Godts montGa naar voetnoot973
Te spreecken voor het offren; laet terstont
975[regelnummer]
Den priester, en den wetgeleerde ontvouwen
Op welck een' gront dit outer staet te bouwen.Ga naar voetnoot976
Godt stercke ons in de barning van dien noot.Ga naar voetnoot977
Hier worstelen het leven, en de doot,
De schande, en eer, de vloeck, en zegen t'zamen,
980[regelnummer]
Godtvruchtigheit, en liefde, het betaemen,
En schricklijckheên, och hartstorm al te zwaer!
Hier loopt mijn ziel, of staetheil groot gevaerGa naar voetnoot982
Van schipbreuck. och, wat zijde zal ick kiezen?
Godts zegen, of de gunst des volcks verliezen
985[regelnummer]
Verschilt te veel: doch 't eerste weeght wel meest.Ga naar voetnoot985
Hoe wanckelt hier mijn aengevochten geest!Ga naar voetnoot986
HOFPRIESTER. WETGELEERDE. JEPTHA.
Hofpriester:
Godt spaer' de telgh van Josef, en Manasse.
Wetgeleerde:
Dat zy gelijck een ceder eeuwigh wasse,
Het gansche lant beschaduw' met haer kroon.
| |
[pagina 816]
| |
Jeptha:
990[regelnummer]
De hemel spaere en zegene Arons zoon,Ga naar voetnoot990
En Levijs zoon, leitstarren der geslachten,Ga naar voetnoot991
Die op den troost van Godt Messias wachten.
Hofpriester:
Wat hooren wy? ô onverwinbre helt,
Wat offer is 't dat uw gemoedt ontstelt?Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Eischt d'Opperste danckoffer, outervieren,
Een rijcke gaef van hondert witte stieren,
Voor uwe zege, op Ammons heir behaelt;
Treck op, treck op naer Silo: daer betaeltGa naar voetnoot998
Elck Gode zijn belofte, en offergaven.
1000[regelnummer]
Zoo werde uw leedt vergeeten, en begraven,Ga naar voetnoot1000
Uw ziel ontlast van 't pack, dat heur bezwaert.Ga naar voetnoot1001
Jeptha:
Geluckigh die aldus zijn bedevaert
Voltrecken magh met redenloze kudden,
En danckbaer al zijn hart voor Gode uitschudden:Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Maer ick, helaes, ben Gode een offerboet,Ga naar voetnoot1005
Een eenigh kint, mijn ziel, mijn hartebloet,
Gehouden op te draegen, droef en druckigh.Ga naar voetnoot1007
Wetgeleerde:
Wie zijn geluck niet kent leeft ongeluckigh
In rijck bezit. wat baete al' s aertrijcks schat
1010[regelnummer]
Den eersten mensch, die 't paradijs bezat,
En onvernoeght noch, tegens 's hemels wetten,Ga naar voetnoot1011
Zijn lippen aen verboden ooft wou zetten;
Waerop Godts vloeck hem van dit erf verstackGa naar voetnoot1013
In ballingschap, verdriet, en ongemack?
1015[regelnummer]
Zoo gaet het u. Godt zegende u met faeme,
En eere, en staet, en d'eenige erfgenaeme,
Uw hoop, en vreught: en wilt gy, tegens Godt,
En zijne wet, en uitgedruckt verbodt,Ga naar voetnoot1018
Haer offeren? wat plaegh verruckt uw zinnen!Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Natuur leerde elck zijn kinders trouw beminnen,
Heeft kinderliefde en trouw in rots noch steen,
Maer in het hart der ouderen gesneên,
| |
[pagina 817]
| |
Gelijck een wet. zy planteze oock in dieren,
Die door de lucht op hunne pennen zwieren,
1025[regelnummer]
Of zwemmen in de zee, en watervloên,
Of weiden in geberghte, en klavergroen.
De pellikaen, by mangel van den regen,Ga naar voetnoot1027
En water, laet de jongen niet verlegen,Ga naar voetnoot1028
Maer opent zelf alle aders in zijn borst,
1030[regelnummer]
En tapt het bloet van 't hart, om hunnen dorst
Te lesschen, hen te spijzen met zijn spieren.Ga naar voetnoot1031
Gy hoort den leeu, en beer, en tyger tieren,Ga naar voetnoot1032
En brullen, zoo de jaeger 't nest berooft.
Wat mensch is dan zoo dol, die noch gelooftGa naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Den goeden Godt met bloedige offerhanden
Van kinderen te paeien; zoo de landen,Ga naar voetnoot1036
Bevochtight van Eufraet, en vruchtbren Nijl,
Zelfs vreemt zijn van dien wreeden offerstijl!Ga naar voetnoot1038
De Godtheit der aertsvaderlijcke stammen
1040[regelnummer]
Eischt 's menschen hart, en zuivere offervlammen,
Gehoorzaemheit, en geensins menschevleisch.Ga naar voetnoot1039-41
Jeptha:
Heeft Abraham, op 's hemels last en eisch,
Zijn' eenigen en lieven eerstgeboren,
Waerin hem zulck een zegen was beschoren,
1045[regelnummer]
Niet op den bergh gevoert, op 't hout geleit?
Stont Abraham niet willigh, en bereit
Om Isack met zijn blanck geweer te treffen?Ga naar voetnoot1047
Was 't gruwelijck? hoe loven en verheffen
Dan engelen en menschen hem zoo hoogh?
Wetgeleerde:
1050[regelnummer]
De Godtheit zagh met haer genadigh oogh
Dit aen, verboodt by tijts den zoon te dooden.
Jeptha:
Godt had nochtans dit offer hem geboden.
Hofpriester:
Tot eene proef van's mans gehoorzaemheit,
Geloof, en trouw, die, meer dan os, en geit,
| |
[pagina 818]
| |
1055[regelnummer]
En stier, en ram, den oppersten gevallen;Ga naar voetnoot1055
Want d'opperste behoeft nog vee, noch stallen:
De Godtheit eischt gehoorzaemheit, en 't hart.
Jeptha:
Daer deert het my. dat is het dat my smert.Ga naar voetnoot1058
Wetgeleerde:
Wat smert u?
Jeptha:
Dat ick Godt verongelijcke,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Zoo 't hart hem niet gehoorzaeme, en dit blijckeGa naar voetnoot1060
Doer 't offer, hem belooft voor d'overhant.Ga naar voetnoot1061
Ick steecke in schult: belofte is een verbant.Ga naar voetnoot1062
Hier staet mijn ziel geketent, en gebonden.
Hofpriester:
Gy hebt door die belofte u onderwondenGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Het geen noit mensch vermoght?Ga naar voetnoot1065
Jeptha:
Ben ick geen heer
Van mijne vrucht?
Wetgeleerde:
Zoo verre het tot eer
Der Godtheit streckt: nu streckt uw dwaes beloven
Ten laster van Godts naem en eer daer boven.Ga naar voetnoot1068
Indien gy dees belofte uitwercken zult,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Uw ziel vervalt dan allerdiepst in schult.
Jeptha:
Is 't redelijck zijn' dieren eedt te breecken?
Hofpriester:
Volbrengt gy dien, de hooghste zal het wreecken.
Jeptha:
De wetbelofte is vast by Godt gestelt.Ga naar voetnoot1073
Wetgeleerde:
In billijckheit; geen reuckeloosheit gelt,Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
Noch kan voor Godt bestaen, in geene wijze.Ga naar voetnoot1075
Jeptha:
Het voeght niet dat een vorst zich zelven prijze:
| |
[pagina 819]
| |
Maer gy, die licht en duisternissen scheit,
Alziende Godt, ô aldoordringentheit,
O engelen, in 't eeuwigh licht, daer boven
1080[regelnummer]
Zoo hoogh verlicht, gy weet hoe mijn beloven,
In 't dringenste en in 't nijpen van dien noot,
Uit loutre liefde, en gloênden yver sproot,
Om Godts altaer en erfdeel met deze ermenGa naar voetnoot1083
Te zuiveren, en geensins in t'beschermenGa naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Van Moses wet t'ontbreecken, na een juckGa naar voetnoot1085
Van achtien jaer, te jammerlijck in druckGa naar voetnoot1086
By 't volck bezuurt. hoe kan een rein geweetenGa naar voetnoot1087
Godts weldaên, en zich zelf zoo gansch vergeeten!Ga naar voetnoot1088
Hofpriester:
Wy volgen u, zoo ver het Godt gehengt.Ga naar voetnoot1089
Wetgeleerde:
1090[regelnummer]
Uw yveren was loflijck, maer gemengt
Met onverstant.
Hofpriester:
Uw ooghmerck was Godt eeren:
Maer 't middel strijt recht tegens Godts begeeren.
Jeptha:
Wat middel kan my van dien bant ontslaen?
Wetgeleerde:
Danckofferen, dat wettigh magh bestaen.Ga naar voetnoot1094
Jeptha:
1095[regelnummer]
Mijn heilige eedt is my een wet geworden.
Hofpriester:
Een gruwelwet. zy strijt met Moses orden,Ga naar voetnoot1096
En Godts verbodt, raeckt Godt aen zijne kroon.
Jeptha:
Hoe luidt dan dit verbodt?
Wetgeleerde:
Gy zult niet doôn.
Jeptha:
Ick ben hier zelf gewettight tot 's lants rechter.Ga naar voetnoot1099
| |
[pagina 820]
| |
Hofpriester:
1100[regelnummer]
Op dat gy 't recht hanthaven zoudt: en echterGa naar voetnoot1100
Beneemtge uw huis het recht, te byster blint.Ga naar voetnoot1101
Wetgeleerde:
't Is billijck dat de wet en 't recht begintGa naar voetnoot1102
Van 't hooft des rechts, indien dit qualijck oordeelt,
Zoo sterckt de mont van 't recht, door zulck een voorbeeltGa naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
Het onrecht, om met wetteloozen toom
Het ongelijck te volgen, zonder schroom.Ga naar voetnoot1106
Godt wort, indien een staetloos man verbastertGa naar voetnoot1107
Van zijnen plicht, ontheilight, en gelastert,Ga naar voetnoot1108
Maer allermeest zoo 't hooft van 't vry gebietGa naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Hier afdwaelt: want al 't volck, dat op hem ziet,Ga naar voetnoot1110
Wort schandelijck ge-ergert; dat verloopenGa naar voetnoot1111
Te gulziger, als water, ingezopen.Ga naar voetnoot1112
Dat evel kruipt van 't hooft door al de leên,Ga naar voetnoot1113
Gelijck de wolf, of kancker. geef dan geenGa naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Aenvoedtzel tot misbruicken, en schandaelen.Ga naar voetnoot1115
Jeptha:
Moght ick dees schult zelf boeten en betaelen
Met dezen hals, wat waer het my een vreught!
Jeptha:
Wie kan my dees schult vergeven?
Wetgeleerde:
1120[regelnummer]
Godts priester. hy ontslaet u: laetze leven.Ga naar voetnoot1120
Jeptha:
Ontsloeghme mijn geweeten?Ga naar voetnoot1121
Hofpriester:
Wat is dit
Geweeten, dat wijt afdwaelt van Godts wit?Ga naar voetnoot1122
Men magh geen quaet met schijn van goet verbloemen,
Onweetenheit een rein geweeten noemen.Ga naar voetnoot1124
| |
[pagina 821]
| |
1125[regelnummer]
Wilt gy naer een gerust geweeten staen,
Volgh 's hemels wet: want onrust vangt eerst aen,
Zoo ras men wijckt van Godts gezetten regel.Ga naar voetnoot1127
Jeptha:
Een drift van Godt inwendigh steeckt het zegelGa naar voetnoot1128
Aen 't werck, waerin men zijn genegentheên
1130[regelnummer]
Versterft, en breeckt, ten prijs van Godt alleen.Ga naar voetnoot1129-30
Wetgeleerde:
Zegh Godt ten vloeck. zoo tergt men 's hemels toren.
Hofpriester:
Laet d'uitspraeck des aertspriesters hier op hooren.
Jeptha:
Heel gaerne, indien dit offer uitstel lijdt.Ga naar voetnoot1133
Wetgeleerde:
Men borght een schult, noch schelt men die niet quijt.Ga naar voetnoot1134
Hofpriester:
1135[regelnummer]
Een dagh of vijf is haest voorby gegleden.Ga naar voetnoot1135
Jeptha:
De tijt is uit: nu gelden geen gebeden.Ga naar voetnoot1136
Wetgeleerde:
d'Aertspriester wort geraeckt in deze daet.
Jeptha:
Godt is mijn burgh, en vaste toeverlaet.Ga naar voetnoot1138
Hofpriester:
Zult gy zoo los 's aertspriesters raet versmaeden?Ga naar voetnoot1139
Jeptha:
1140[regelnummer]
Ick heb my nu met Godt hier op beraeden.Ga naar voetnoot1140
Hofpriester:
d'Aertspriester is tot middelaer gezet,
Om, tusschen Godt en ons, door zijn gebedt
En offerhande alle ongelijck te slechten.Ga naar voetnoot1143
| |
[pagina 822]
| |
Hy is gestelt tot rechter, om te rechten
1145[regelnummer]
In 't heilighdom, naer eisch van elcke zaeck,
Wanneer Godts boeck een tong eischt, en een spraeck,Ga naar voetnoot1146
De boeckstaef wort misduit door avrechts spellen.Ga naar voetnoot1147
Hy magh geen punt in Moses bladt herstellen,Ga naar voetnoot1148
Maer houden elcks betekenis in kracht.Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Hy zit naest Godt op stoel, als eerste maght,Ga naar voetnoot1150
Behantvest met het recht van doot en leven.Ga naar voetnoot1151
Vertrouw hy zal u haest eene uitkomst geven,Ga naar voetnoot1152
U redden in dit hachelijck geval.
Verzuimt gy 't, denck dat u dit rouwen zal.
Jeptha:
1155[regelnummer]
Mijn hart wert sterck van 's hemels geest gedreven,Ga naar voetnoot1155
Toen ick, getroost te sterven, of te leven,Ga naar voetnoot1156
Godts volck, en Godt ten dienste, heenevoer,Ga naar voetnoot1157
Den oppersten eene offerhande zwoer
Te heiligen. nu buiten mijn vermoedenGa naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Dit uitvalt, en d'onnoosle maeght moet bloeden,Ga naar voetnoot1160
Vertroostme dat Godts geest mijn' yver steef.Ga naar voetnoot1161
d'Aertspriester hou zijne eer, en waerde: ick leef
Nu raet met Godt: hier gelt geen tegenreden.Ga naar voetnoot1162-63
Gy zult met uw Levijten 't feest bekleeden,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
En 't offerlam geleiden aen mijn zy.
Hofpriester:
Ontschuldigh ons.Ga naar voetnoot1166
Jeptha:
Ick neem den last op my.
Laet d'opspraeck vry alleen op Jeptha kleven,Ga naar voetnoot1167
Alle eeuwen vry hun oordeel hier op geven.Ga naar voetnoot1168
Dit vonnis houdt zijn kracht: het leght gevelt.Ga naar voetnoot1169
Wetgeleerde:
1170[regelnummer]
Ontschuldigh ons genadigh, braefste helt.Ga naar voetnoot1170
Hoe wil de stadt en 't lant hier over krijten!Ga naar voetnoot1171
| |
[pagina 823]
| |
Ontwijt men dus den vryburgh der Levijten,Ga naar voetnoot1172
De hooge school der wetgeleertheit! och,
Bedenck u: staeck dit gruwzaem opzet toch.Ga naar voetnoot1174
Jeptha:
1175[regelnummer]
De zon is hoogh; het hof verwachtme binnen.
Hofpriester:
Wat gaet ons aen?Ga naar voetnoot1176
Wetgeleerde:
Wat zullen wy beginnen?
Hofpriester:
Mijn Jonathan, trouwhartighste Levijt,
Beschry terstont den postmuil. vliegh den tijtGa naar voetnoot1178
Met kracht voorby. ontdeck mevrouw dees treken.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Zoo zy haer kint wil levend zien en spreecken,
't Is tijt, hoogh tijt, om herwaert aen te spoên.Ga naar voetnoot1181
Zy juicht in 't heir, en heeft geen quaet vermoên.
Men triomfeert om d'Efraïmsche bossen.Ga naar voetnoot1183
De moeder kon misschien haer kint verlossen.Ga naar voetnoot1184
HOFPRIESTER. HOFMEESTER.
Hofpriester:
1185[regelnummer]
Hofmeester, waer verzeilen wy alreê?Ga naar voetnoot1185
Hofmeester:
Hy hoorde u?
Hofpriester:
Ja, gelijck een rots in zee
Naer 't barnen en gebruisch der baren luistert.Ga naar voetnoot1187
By vlaegen wort de klaere zon verduistert
Van eene wolck: noch breecktze na of voorGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Met eene strael, ter zijde of elders, door:
Maer 't licht van 't brein is hier te dicht besloten.Ga naar voetnoot1191
Nu drijft hy noch dat wy altaergenooten,Ga naar voetnoot1192
Wy priesters, wy Levijten [uitgelotGa naar voetnoot1193
Om, onderdaen en zedigh, onder GodtGa naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Alleen te staen, en zijne stedehouderenGa naar voetnoot1195
| |
[pagina 824]
| |
d'Aertspriestren,] dit met onzen hals en schouderen
Zelfs stutten, en dien kindermoort bekleên.Ga naar voetnoot1197
Hofmeester, denck, ay denck waer wil dit heen.Ga naar voetnoot1198
Hy, van een' geest der dwaelingen gedreven,
1200[regelnummer]
Pooght zijne drift een' schoonen schijn te gevenGa naar voetnoot1200
Door ons gezagh: en worden wy gedaeghtGa naar voetnoot1201
Te Silo: zoo ons Amarias vraeghtGa naar voetnoot1202
Op welck een' voet wy, tegens Moses regelen,Ga naar voetnoot1203
Oock zonder 't hoofd te kennen, dit bezegelen,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Dit stercken met ons tegenwoordigheit:
Wat middel om, voor Arons stoel, dit pleit,
Dit bloedigh pleit, rechtmaetigh uit te voeren?Ga naar voetnoot1207
Hofmeester:
Ontvaltge hem, het zal den staet beroeren.Ga naar voetnoot1208
Hofpriester:
Bestemmen wy 't, de godtsdienst krijght gewisGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Een schantvleck, die niet af te wasschen is.
Hofmeester:
Hy draegh' de schult, die niet voor u wll buigen.
Hofpriester:
Wat raet dan?
Hofmeester:
Laet voor 't hofgerecht betuigen
Dat gy hier toe geperst wort. scheur uw kleet,Ga naar voetnoot1213
Tot een bewijs van rouw, en harteleet.
Hofpriester:
1215[regelnummer]
Hoe durf de vorst Godts volck zoo lastigh vallen?Ga naar voetnoot1215
Hofmeester:
De vorst draeght eerst den zwaersten last van allen.Ga naar voetnoot1216
De vader sterft de doot, in 's dochters smert,Ga naar voetnoot1217
Dies trapt hem, schoon gy recht hebt, niet op 't hart.Ga naar voetnoot1218
Hy heeft al 't lant, den godtsdienst eerst, verdaedight,Ga naar voetnoot1219
| |
[pagina 825]
| |
1220[regelnummer]
Het priesterdom behantvest, begenadight,Ga naar voetnoot1220
Uwe inkomst, noch uw tienden noit besnoeitGa naar voetnoot1221
In oorloghslast. gy zaeght hem noit vermoeitGa naar voetnoot1222
In 't yveren, en menighmael in traenen,
Of blijdelijck de feest, en nieuwe maenenGa naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
Toejuichen, met de vreught in 't aengezicht.
'k Verzwijgh hoe hy de wetschool bouwt en sticht,Ga naar voetnoot1226
En luistert naer den mont der wetgeleerden,
Afkeerigh van waenwijzen, en verkeerden.Ga naar voetnoot1228
Hofpriester:
Zoo raetge ons niet te treên in dit geschil?Ga naar voetnoot1229
Hofmeester:
1230[regelnummer]
Om 's vaders, of ten minste om 's dochters wil.
Uw byzijn zal haer troosten in dit lijden,
Uw zegen haer in 't uiterste verblijden,Ga naar voetnoot1232
Om moediger naer 't hofaltaer te treên.Ga naar voetnoot1233
Hofpriester:
Hoe draeghtze zich?Ga naar voetnoot1234
Hofmeester:
Groothartigh, niet als een
1235[regelnummer]
Die sterven moet, maer rustiger, en stouter.Ga naar voetnoot1235
Op 't voorhof staet, helaes, het deerlijck outerGa naar voetnoot1236
Met rijs gedeckt, waerop zy knielen zal.
Dit worstelperck des doots is overal
Met maeghdepalm bestroit, in geen saizoenen
1240[regelnummer]
Verwelckbaer; zuil en hofmuur met feestoenenGa naar voetnoot1240
En hoftapijt behangen in 't vierkant.Ga naar voetnoot1241
Natuur en kunst ontzeggen niet de hantGa naar voetnoot1242
Te houden aen den schouburgh, die het levenGa naar voetnoot1243
Aen menigh moort-en-treurtooneel zal geven;
1245[regelnummer]
Zoo menighmael godtvruchtigh dichtvernuftGa naar voetnoot1245
Den treurtoon, die alle andren toon verbluft,Ga naar voetnoot1246
Op Jeptha zet, in tijt van pais, en stilten,Ga naar voetnoot1247
| |
[pagina 826]
| |
Om 't volck te zien in bloet aen traenen smilten,Ga naar voetnoot1248
Den schouwburgh root geverft in maeghdenbloet:Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Want schreien is oock aengenaem en zoet,
Zet hartewee, lang aengegroeit by droppen,
Met kracht van 't hart, na'et langkzaem innekroppen.Ga naar voetnoot1251-52
Hofpriester:
Hoe kleetze zich? ich denck geheel in rouw.
Hofmeester:
In bruitsgewaet, als eene die haer trouw
1255[regelnummer]
En blijde hant den bruidegom zal schencken.
Hier komt noch doot, noch leven in bedencken.Ga naar voetnoot1256
De lelien van gout, in 't sneeuw gespreitGa naar voetnoot1257
Van 't onderkleet der maeght, haer zuiverheit,
Onnozelheit, en vast geloof afmaelen.Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Het opperste gewaet, vol zonnestraelenGa naar voetnoot1260
In purper, en doorgloeit van 't zonneroot,
Sleept achter na, vloeit met zijn' rijcken schootGa naar voetnoot1262
Van vore om laegh. geen ring, noch halskarkantenGa naar voetnoot1263
Van perlen, noch onschatbre diamanten
1265[regelnummer]
Ontbreecken hals, en hant. het blonde haer,
Met geur gepoêrt, vloeit neder, als een baerGa naar voetnoot1266
Van gout in zee, van achter met zijn glanssen,
Waerop de kroon om 't hooft sluit, met dry transsenGa naar voetnoot1268
In top, gelijck een myter opgehaelt,Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Die met gesteente en met karboncklen praelt.
Hier toonen deught en schoonheit haer vermogen.
Onsterflijckheit ziet haer alreê ten oogen
En aenschijn uit. wat ziel wort ingetoomt!Ga naar voetnoot1273
Wie spat niet uit, zoo zy te voorschijn koomt!
1275[regelnummer]
Kan Jeptha dat gezicht alleen verdraegen;Ga naar voetnoot1275
Gewis hy heeft noit grooter slagh geslaegen;Ga naar voetnoot1276
Dies bidde ick: sla hem zijn verzoeck niet af.
Hy staet noch, maer met eenen voet in 't graf.
| |
[pagina 827]
| |
Godt spaere hem, tot heil van bey de staeten.Ga naar voetnoot1279
Hofpriester:
1280[regelnummer]
Nu 't wezen moet, wy stellen ons gelaeten.Ga naar voetnoot1280
REY. HOFMEESTER.
Rey:
Vergeef het ons, hofmeester, vallen wy
U lastigh: want dit schricklijcke offertyGa naar voetnoot1282
Ontraet de hulck van' 't hof niet zeil te minderen.Ga naar voetnoot1283
Wat uitstels kan het offren niet verhinderen.
1285[regelnummer]
Een be verzocht d'onnoosle, moght het zijn:Ga naar voetnoot1285
Verwerf dat zy, in dezen jongsten schijn,Ga naar voetnoot1286
Haer moeder noch eens spreeck' voor 't allerleste.Ga naar voetnoot1287
Hofmeester:
'k Verzocht dit by den vader, haer ten beste,Ga naar voetnoot1288
Uit haeren naem. hy weigert het uit geen
1290[regelnummer]
Quaetwilligheit, maer met gezonde reên.Ga naar voetnoot1290
Rey:
Al is hier 't bloên der hartaêr niet te stelpen,
Dees halsquetsuur met geene artsny te helpen:Ga naar voetnoot1292
Onheelbaer quaet wort dickwijl noch verzacht.
Indien men op haer moeders komste wacht,
1295[regelnummer]
Die aenspraeck zou 't verwezen hart noch stercken:Ga naar voetnoot1295
Hoewel men niet aen haer gelaet kan merckenGa naar voetnoot1296
Dat zy verflaeut. de godtgewijde bruit
Staet offerreede, en stapt getroost vooruit.Ga naar voetnoot1298
Hofmeester:
Bedenck het na. gy wilt het topzeil zwichtenGa naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
In dezen storm. is dat de hulck verlichten,
In 't uiterste, in het barnen van dien noot?Ga naar voetnoot1301
Men klampt aldus veel dooden op een doot.Ga naar voetnoot1302
Als een leeuwin, of tygerin opdondert,Ga naar voetnoot1303
| |
[pagina 828]
| |
Het hongrigh nest berooft vint, en geplondert
1305[regelnummer]
Van 't lieve jong, aen haere speen gevoedt,
Geaest, gelaeft met melck, en zuiver bloet,Ga naar voetnoot1306
Haer van het hart gezogen, na de vlaegenGa naar voetnoot1307
Voor 't worpen, eerst met smerte aen 't hart gedraegen:Ga naar voetnoot1308
Hoe vlieghtze voort den rover na. zy brult.Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Woestijn, en woudt, van yslijckheên gevult,Ga naar voetnoot1310
Staen overent. niet tammer, maer verwoeder
Van ongedult, zoudt gy de dolle moederGa naar voetnoot1312
Haer nagels fel zien zetten in het licht
Der oogen van haer' man; hem in 't gezicht
1315[regelnummer]
Aengrijpen; niet met handen, maer met klaeuwen
Gewapent hem aenranden, onder 't flaeuwenGa naar voetnoot1316
Der bleecke maeght, die nu, al offerreedt,Ga naar voetnoot1317
De doot getroost, van doot noch sterven weet.
De vader, die, verknocht aen zijn geweten,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Niet wijcken wil, moght nutter aen een ketenGa naar voetnoot1320
Zijn gemaelin dan sluiten, eer haer hant
Dit heerlijck hof kranckzinnigh staecke aen brant,Ga naar voetnoot1322
En zy in 't vier uit wanhoop quam gesprongen.
Wat dunckt u? waer 't dan nut wat tijts bedongen?Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Wat rijp is lijt geen uitstel: hoe het zy,
Het uitstel brengt dan niet als schade by.Ga naar voetnoot1326
I. Zang:
Toen d'oude dwinglant van den NijlGa naar voetnoot1327
Besloot Godts stamhuis plat te treden,Ga naar voetnoot1328
De droeve Jochebed een wijlGa naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Het kraemkint berghde, en door haer ledenGa naar voetnoot1330
Alle oogenblick een grilling ging,Ga naar voetnoot1331
En angstigh aen elck haer,
In schrickelijck gevaer,
Een druppel dootzweet hing:
1335[regelnummer]
Het minste ruisschen van een bladtGa naar voetnoot1335
| |
[pagina 829]
| |
De kraemvrou, al te vroegh,Ga naar voetnoot1336
Met kracht ter nedersloegh,
Belaên met haeren schat:Ga naar voetnoot1338
Bevalze, uit hoogen noot, het kint,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
In eenen rieten kist verborgen,
De wufte gunst van stroom, en wint,Ga naar voetnoot1341
En 's hemels vaderlijcke zorgen.
Godt weet hoe 't moederlijcke hart,
In dien bedruckten stant,Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
Om 't kostelijcke pantGa naar voetnoot1345
Beklemt was en benart:Ga naar voetnoot1346
Toen zy 't op 't water drijven liet,
De zuster al belaênGa naar voetnoot1348
Het stil zou gadeslaen,
1350[regelnummer]
Gedoken achter 't riet.
I. Tegenzang:
Hoe kon d'ondanckbre vorst zoo haestGa naar voetnoot1351
Dien voesterheer des volcks vergeeten,Ga naar voetnoot1352
Al Josefs weldaên! och, hy raest,
Gelijck een tiger, van zijn keten
1355[regelnummer]
Geborsten, om onnozel bloet,Ga naar voetnoot1355
De toevlught der Hebreen,Ga naar voetnoot1356
Oock zonder recht, en reên,Ga naar voetnoot1357
Te plompen in den vloet:
De manlijcke afkomst algelijckGa naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
De telgen, uit den stam
Geteelt van Abraham,
Te roien uit het rijck.Ga naar voetnoot1362
De krokodil, dat moortgedroght,
Verschoonde 't kint uit mededoogen.
1365[regelnummer]
Denck of zijn moeders achterdochtGa naar voetnoot1365
Dit hartewee alleen haere oogen,Ga naar voetnoot1366
En Gode klaeghde, daerze zat
Op d'oevers van den vliet.
| |
[pagina 830]
| |
Wat kermt, wat klaeghtze niet,
1370[regelnummer]
Van zuchten afgemat!
Hoe kropte zy de jammerklaghtGa naar voetnoot1371
Inwendigh, en zagh, stom
Van angst en dootschrick, om,
Beducht voor 's konings wacht!Ga naar voetnoot1374
II. Zang:
1375[regelnummer]
d'Alziende wachter, die noit sliep,
En Jakobs afkomst trou bewaeckte,Ga naar voetnoot1376
Zagh uyt den hemel neêr, zoo diep,Ga naar voetnoot1377
Op 't vlotend kraemkint: dat genaeckteGa naar voetnoot1378
Den oever, daer de koningin
1380[regelnummer]
De dochter, in het groenGa naar voetnoot1379-80
Van 't lachende saizoen,
Verquickte hart en zin.
Het kleentje viel haer in den schoot,Ga naar voetnoot1383
Al schreiende. zy kust
1385[regelnummer]
En welkomt het met lust,Ga naar voetnoot1385
Beschut voor 's waters noot.Ga naar voetnoot1386
Zy koestert het aen 's moeders borst,Ga naar voetnoot1387
En treckt het heerlijck op in 't ende,Ga naar voetnoot1388
Voor haeren zoon, gelijck een' vorst,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Tot dat het, na geleên elende,
Zijn stamhuis ruckte uit Faroos maght,
Die voort met zwaert en speer,Ga naar voetnoot1392
In 't midden van het meer,
Het roode meer, versmacht:Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Daer Godts genootschap op het strantGa naar voetnoot1395
Met zang en spel Godt looft,
En aller stammen hooft,Ga naar voetnoot1397
Gehanthaeft van Godts hant.Ga naar voetnoot1398
II. Tegenzang:
Och, of Godt mede eene uitkomst gaf
1400[regelnummer]
Aen Ifis onbewuste moeder,Ga naar voetnoot1400
| |
[pagina 831]
| |
Ten beste van haer vrucht, dus straf
Te handelen van haeren hoeder,Ga naar voetnoot1401-2
En eigen vader, om een woort,
Een' onbeschaefden eedt,Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Te stercken overwreetGa naar voetnoot1405
Door 't offer, noit gehoort:Ga naar voetnoot1406
Zoo moght haer dochter noch, ten stutGa naar voetnoot1407
Des lants, een' braven heltGa naar voetnoot1408
Gewinnen, die in 't velt,
1410[regelnummer]
Als Moses, 't volck beschut.Ga naar voetnoot1410
Wat zal men eerst beklaegen, of
De schoonheit, of het jonge leven,
Of haer stantvastigheit? een stof
Voor dichteren, om op te zweven.Ga naar voetnoot1413-14
1415[regelnummer]
Wat gaet de ontstelde moeder aen,Ga naar voetnoot1415
Als zy, verheught van geest,
Op 't blijde zegefeest,
Dit jammer zal verstaen?Ga naar voetnoot1418
Waer me verschoonen wy voor haer
1420[regelnummer]
Ons stillezwijgentheit
Van 't offer, lang beschreit?Ga naar voetnoot1421
O schendigh moortaltaer!Ga naar voetnoot1422
|
|