De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 734]
| |
Onderwys
| |
[pagina 735]
| |
Aen den heilgeerigen Lezer.Ga naar voetnoot*1 De godtvruchtige Thomas van Kempen zeght wel en wijsselijck:Ga naar voetnoot1 2 Wat baet het u hoogh van de Dryeenighiet te redenkavelen, indien gy 3 ootmoedigheit ontbeert, en hier door de Dryeenigheit mishaeght! zeker 4 hoogdravende woorden heiligen nochte rechtvaerdigen niemant. WyGa naar voetnoot4 5 stelden dan dit beknopt onderwijs niet op papier, om spitsvon- 6 digh te schijnen in eene stoffe, die ongrondeerbaer, godtvruchtigerGa naar voetnoot6 7 gelooft en aengebeden, dan waenwijs en vermeeten onderzochtGa naar voetnoot7 8 wort: maer aengezien veele eenvoudigen jammerlijck van de waer- 9 heit, aengaende het geloofspunt der heilige Dryeenigheit, [ons in 10 Godts woort geopenbaert, en eene doorgaende ry van alle eeuwenGa naar voetnoot10 11 stantvastigh tegens opdonderende godtslasteraers verdadight] mis-Ga naar voetnoot11 12 leit worden, en men onder de hant yvert om Christus, Godts zoone, 13 en den Heiligen Geest, van hunne godtheit, en goddelijcke eere, 14 en het wezen, datze met Godt den Vader gemeen hebben, te be- 15 roven; oock in dier voege, dat'er een ziel gewonnen schijnt, wan- 16 neer Christus die luister by iemant benomen, de Dryeenigheit voorGa naar voetnoot16 17 een wanschapen gedroght aengezien wort; zoo achtten wy niet on-Ga naar voetnoot17 18 stichtigh in het licht te geven dit onderwijs, gelijck het getroc- 19 ken is uit het vijfde boeck mijner bespiegelingen van Godt en denGa naar voetnoot19-20 20 Godtsdienst, die noch ongedruckt zijn. Laeten zommigen zich voor-Ga naar voetnoot20 21 staen hier meer scherpzinnigheit dan bewijsredenen te hooren: zyGa naar voetnoot21 | |
[pagina 736]
| |
22 mogen gedencken dat wy, dit een onderwijs noemende, oock moe- 23 ten intoomen de waenwijsheit der tegenspreeckeren, die, eerze den 24 grontslagh der rechtzinnige leere vatten, terstont dwersdrijven,Ga naar voetnoot24 25 en zich laeten voorstaen wonderlijcke zwaericheit te vinden, eer 26 men hun den wegh ter waerheit baent; en hierom hoeft men omGa naar voetnoot26-28 27 de verscheidenheit der woorden niet te krackeelen, wanneerze ons 28 tot eenerley verstant brengen. Godt, het waerachtige licht, verlichte 29 alle heilgeerige harten met d'afstraelende genade van zijnen Hei- 30 ligen Geest, op datze de waerheit kennende, in die kennisse ge- 31 trouw volharden, en Godt den Vader, Godt den Zoon, en Godt 32 den Heiligen Geest, eenen zelven Godt, in het eeuwige licht aen- 33 schouwen mogen.
34 1. Ioan. 5.Ga naar voetnoot34 35 In den hemel zijn dry, die getuigen, de Vader, het Woort, en de heilige 36 Geest: en deze dry zijn een.
37 S. Augustijn in het eerste boeck tegens Maxim.Ga naar voetnoot37 38 De Vader, de Zoon, en de heilige Geest zijn een, om hunne ondeelbaere 39 en een zelve natuur.
40 De zelve in het eerste boeck der Dryeenigheit.Ga naar voetnoot40 41 Daer men d'eenigheit der Dryheit des Vaders, en des Zoons, en des 42 heiligen Geests onderzoeckt, wort nergens gevaerlijcker gedwaelt,Ga naar voetnoot42 43 nochte iet arbeitzaemers onderzocht, nochte iet vruchtbaerders 44 gevonden. | |
[pagina 737]
| |
Onderwys Van het geloofshooftpunt der H. Dryeenigheit.Ter lang gewenschte tijt quam Godt uit zijnen troonGa naar voetnoot1
Te voorschijn in zijn bloet, den menschgeworden zoon,Ga naar voetnoot2
Toen Godt de zoon, wiens lof alle eeuwigheit verduure,Ga naar voetnoot3
Het lichaem aenschoot, en zich zelf met ons natuureGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Door eenen bant, zoo ras de Geest der Godtheit wrocht
In 't lichaem van de maeght, dat zuiver vat, verknocht;Ga naar voetnoot5-6Ga naar voetnoot6
Een ongehoort verbant, van niemants brein begrepen,Ga naar voetnoot7
Van geen vernuft gevat, hoe kloeck, hoe scherp geslepen.
Schoon, Ebions scholier, Socinus dit beschimpt,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De heerlijckheit van Godt den zoon bepaelt, en krimpt,Ga naar voetnoot10
Gelijck een' mensch, ontbloot van Godts oneindigh wezen,
De zellefstandigheit der Godtheit, noit volprezen:
Dewijl hy hem nochtans met godlijcke eer vereert;Ga naar voetnoot13
Zoo wort door d'eer des zoons de vader geschoffeert,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En JESUS by gevolgh ten afgodt trots en stouter
| |
[pagina 738]
| |
Verheven, hooger dan voorheene oit Heidensch outer
Verheven wert: want lijdt de Godtheit nimmermeerGa naar voetnoot17
Dat iet beneffens haer de hooghste en opperste eerGa naar voetnoot18
En prijs ontfang', zoo wort met recht geensins geleden
20[regelnummer]
Dat Christus, als een Godt, alom werde aengebeden.Ga naar voetnoot15-20
Maer d'eer komt Godt den zoon, als een onscheibaer lotGa naar voetnoot21
Van dien oneindigen eenwezigen, met GodtGa naar voetnoot22
Den Vader, en den Geest, eenzelve wezen t'zamen,Ga naar voetnoot23
En onderscheên in dry, betekent door dry naemen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De Joodsche Filo bouwt de Dryheit op dien gront.Ga naar voetnoot25
De groote Maimon spreeckt met hem uit eenen mont.Ga naar voetnoot26
Zy stellen een' die kent, gekent wort, en de kennis;Ga naar voetnoot27
Waerin hen Albo volght, en natreet, zonder schennis.Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 739]
| |
Zy geven Godt den Zoon den titel van Godts Woort,
30[regelnummer]
Daer Godt het al door schiep, en dat van geen geboort,
Gelijck de Vader, weet, die niet dit Woort quam teelen
Naer menschelijcken stijl. zoo veel Rabbijnen scheelenGa naar voetnoot29-32Ga naar voetnoot30-32
In Christus Godtheit, noch Messias titel niet.Ga naar voetnoot32-33
Dit is d'aertsengel, Godts gezant, die wijt gebiet,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Verlosser, Bethels Godt, aen Amrams zoon verscheenen,Ga naar voetnoot35
Uit eene doorne haegh; een engel, die voorheenen
Hen uit Egypten leidde, en met zijn aengezicht
Voorheentrock; die genaeckt het heilige gesticht
Des tempels. vraegh 't vernuft der schranderste Kabaelen:Ga naar voetnoot34-39Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Zy onderscheiden Godt in dry doorluchte straelen,
| |
[pagina 740]
| |
Den Vader, en den Zoon, of't Woort, en oock den Geest.
Zy zien de mooghlijckheit dat Godt zich op de leest
Des menschdoms passe, en zich met ons natuur bekleede.
De Talmud eigent hem Godts hooghsten titel mede,
45[regelnummer]
Den naem, by geen Hebreen te noemen onverschoont;
En ziet den tijt, die Godt met zijnen vinger toont.Ga naar voetnoot40-46
Hoe kan d'erfvyant der Dry-eenigheit met redenGa naar voetnoot47
Dan drijven dat dit punt der Dryheit den besneden
Ten aenstoot dient, en van Messias kroon vervremt;
50[regelnummer]
Naerdien de Kabalist, en Thalmud dit bestemt,
En menigh grijs Rabbijn, die, blijde op Davids zangen,Ga naar voetnoot51
Messias tegengaen, op 's vaders troon ontfangen,
Aenbidden, eeren, en hem offeren, terwijl
De jongste Joden stout veraerden van dien stijl:Ga naar voetnoot53-54
55[regelnummer]
Gelijck d'erfvyanden der Godtheit van Godts zoone,Ga naar voetnoot55
Verbastert van den stijl der vadren, met dees kroone
Van doornen, Christus noch verdrucken, en zijn licht,Ga naar voetnoot56-57
Om dat natuur en reên voor dees geheimnis zwicht.Ga naar voetnoot58
Wie door zijn reden dit geloofspunt wil beseffen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dat niet met reden strijt, maer hooger staet te treffen
Dan menschelijck vernuft en reden schieten kan,Ga naar voetnoot61
Die overschrijt verwaent en reuckeloos den ban,Ga naar voetnoot62
En merckpael, hem gestelt by Godt, die ons van bovenGa naar voetnoot62-63Ga naar voetnoot63
Zijn waerheit openbaerde, op datwe haer gelooven,
| |
[pagina 741]
| |
65[regelnummer]
Gelijckze op den pilaer der waerheit, zijne kerckGa naar voetnoot65
Gehouwen, eeuw op eeuw, den afgront valt te sterck:Ga naar voetnoot25-66Ga naar voetnoot66
Ferneel uit Plato stelt, door 't helder licht van reden,Ga naar voetnoot67
In een', die 't al regeert, dry eveneeuwigheden,
Het goet, 't verstant, en oock de ziel van 's weerelts kloot.
70[regelnummer]
By 't goet verstaet hy Godt, den Vader, die dit grootGa naar voetnoot70
Gebouw van hemel, aerde, en zee, en alles stichte,
Eenvouwigh, onbeweeght, en, boven al 't verlichte
Verstant gerekent, rijck in alles, overvloeit
Van goedertierenheit. 't verstant, dat eeuwigh bloeit,Ga naar voetnoot72-74
75[regelnummer]
Ontspringt oirsprongkelijck van dezen goeden vader,
Gelijck een glansrijck licht, uit aller glanssen ader,Ga naar voetnoot76
De zonne, en dit verstant is een verstandigheit,Ga naar voetnoot77
Die, goddelijck van aert, met reden wort gezeit
De beste zoon te zijn van 't beste goet des grooten.
80[regelnummer]
De ziel der weerelt, uit 't verstant van 't goet gevloten,
Gelijck een strael van 't licht, straelt sterck met haeren straelGa naar voetnoot81
Door alles, onderhoudt, en zielt het altemael.
Genade, ô Godt, genade, indien wy uwen zetel,
Den troon der Godtheit, der DRYEENIGHEIT, vermetel
85[regelnummer]
Genaecken durven; in dat ongenaeckbre lichtGa naar voetnoot85
Het menschgeworden Woort, Emanuël, te dichtGa naar voetnoot86
Bespiegelen; te diep uwe aertsgeheimenissen
Grondeeren; daer al 't brein der wijsten in kan missen.Ga naar voetnoot88
Wie zulck een zee doorwaet verzinckt tot over 't hooft.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Hy is gezalight die dit aenbidt, en gelooft.Ga naar voetnoot81-90Ga naar voetnoot90
Men deelt al wat'er is rechtmaetigh in twee leden,Ga naar voetnoot91
| |
[pagina 742]
| |
In ongeschapenheit, en in geschapenheden,Ga naar voetnoot92
De schepper is alleen eene ongeschapenheit.Ga naar voetnoot93
Ontkleet nu Zoon en Geest van deze Majesteit;
95[regelnummer]
Zoo zijnze geensins Godt, maer bloote schepselingen,Ga naar voetnoot95
Die wezen, en natuur van Godt te leen ontfingen;Ga naar voetnoot96
Zoo werdenwe in den naem der schepselen gewijt,
Gewasschen op de vont: maer dit besluit bestrijtGa naar voetnoot97-98Ga naar voetnoot98
Alle onbesmette blaên, die Zoon, en Geest te gaderGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Bekleên met d'eigenschap, en eer van Godt den Vader.Ga naar voetnoot100
De dwaelinge in het punt der Godtheit is gewoonGa naar voetnoot101
Haer kracht te scheppen uit den naem of 't woort persoon,
De kerck te lasteren, als een die Godt durf deelen,
Een rechtuitstrijdigheit, en weêrspraeck bekrackeelen;Ga naar voetnoot103-04
105[regelnummer]
Zoo menighmael zy dry in 't eenigh wezen stelt,
En dry persoonen in een Godtheit noemt en telt.
Het onbesleepen brein verbystert, weet niet beterGa naar voetnoot107
Of dry persoonen zijn, als Jakob, Jan, en Peter,Ga naar voetnoot108
Oock dry gescheidenheên, en volght Fotinus vaen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Of d'Arriaensche vlag, al lang aen 't ondergaen.Ga naar voetnoot110
Wie dit verstroien ziet van Christus kerck en leden,
Op 's blinden leitsmans spoor verbystert, zonder reden,Ga naar voetnoot112
| |
[pagina 743]
| |
Schept lust om elck door 't licht, dat uit Godts boeckstaef straelt,Ga naar voetnoot113
Te toonen hoe 't verstant misleit wort, en verdwaelt.
115[regelnummer]
't Woort wezen wijst op Godts natuur, die dry persoonenGa naar voetnoot115
Gemeen is. 't woort persoon wil, naer' t gebruick, betoonenGa naar voetnoot116
Een zellefstandigheit van redelijcken aert,
Die eigen is aen een byzonder. nu verklaertGa naar voetnoot117-18
Het licht van reden hoe ons oordeel en gedachten
120[regelnummer]
De dry persoonen in de Godtheit anders achten
Dan in dry menschen, als men elcks natuur beduit.Ga naar voetnoot120-21
Het wezen van den mensch is eng bepaelt, en sluit
Zich in zijn kleenen ring, niet wijder uit te breiden:Ga naar voetnoot122-23
En hierom is de mensch alleen niet onderscheiden
125[regelnummer]
Van andre menschen door zijne eigenschappen: maer
Deze eigenschappen zijn oock van elckandren klaer
En in der daet gedeelt. hoewel in dry genooten,Ga naar voetnoot124-27Ga naar voetnoot127
Jan, Jakob, Peter, een natuur is ingegoten,
Hun dry gemeen, noch zijn 't dry menschen in der daet,
130[regelnummer]
Oock zelf ten opzicht van natuur en 's menschdoms staet:Ga naar voetnoot127-30
Want mits geen vader al zijn wezen me kan deelenGa naar voetnoot131
Aan d'afkomst, maer alleen wat zaets, bequaem tot teelen;Ga naar voetnoot132
Zoo moet het volgen dat geen zoon van dezen stamGa naar voetnoot133
De zelleve natuur des vaders naer zich nam,
135[regelnummer]
Maer slechts een diergelijcke uit d'andere is gesproten.Ga naar voetnoot134-35
Des menschen wezen dus bepaelt, en afgesloten,Ga naar voetnoot136
Is dan geen zelve in veel persoonen, met geen' schijn;Ga naar voetnoot137
Dies Peter, Jakob, Jan dry enckle menschen zijn:Ga naar voetnoot138
| |
[pagina 744]
| |
Maer anders is 't met Godts natuure, waerdigh t'eeren;
140[regelnummer]
Want in dit wezen, dat geen wijze oit kon grondeeren,Ga naar voetnoot140
Eenvouwigh, onbepaelt, en eeuwigh, daer staen alGa naar voetnoot141
De dry persoenen, schoon zy dry zijn in getal,
Op 't eenigh wezen vast, met elcks byzonderheden,Ga naar voetnoot141-43
Die onmedeelbaer zijn, en waerlijck onderscheeden:Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En hierom telt men geen dry Goden, een' voor een,
Gelijck dry menschen in Jan, Jakob, Peter; neen:
Naerdien Godts zoon niet is geteelt van Godt, den Vader,
En Godt de heilige Geest niet straelt van twe te gader,
Den Vader, en den Zoon, door 't snijden van 't geheelGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
In zijn dry stucken, waer van elck persoon een deel
Of derde deel geniet: noch oock door af te vloeien;
Gelijck in aenteelt, daer al 't menschdom by blijft groeien;Ga naar voetnoot152
Noch door voortbrengen, als d'afzetsels van een roos:Ga naar voetnoot151-53Ga naar voetnoot153
Maer door een wondere, onuitspreeckelijcke, altoosGa naar voetnoot147-149-151-153-154
155[regelnummer]
Verborge, en eeuwige medeelinge, in het wercken
Van 't loutre wezen, daer geen verziende in kan merckenGa naar voetnoot156
Den oirsprong, midden, noch het eindt. dus blijft het wisGa naar voetnoot155-57
Dat hier niets anders dan een zelve wezen isGa naar voetnoot158
Des teelers, en van het geteelde, en voortgekomen.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Wie dit begrijpt, zal voor het woort persoon niet schroomen.Ga naar voetnoot160
Behalve 't woort persoon dient noch een tweede steen
| |
[pagina 745]
| |
Van aenstoot uit den wegh genomen, eer wy treên
In 't heiligh, perck, om Godts Dryeenigheit te stercken.
Geen, die verstant gebruickt, kan Godts inwendigh werckenGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Ontkennen, naerdemael een wezen, daer geen endtGa naar voetnoot165
Van wijsheit, goetheit, maght, en kracht in wort gekent,
Niet werckeloos in zich van eeuwigheit kan duuren:Ga naar voetnoot167
Want wie dit lochent, scheit de form van haer natuuren.Ga naar voetnoot168
Dat is onmogelijck. schoon vier geen waslicht smelt,
170[regelnummer]
Noch iet van buiten, daer 't op arbeit met gewelt:
Het gloeit nochtans in zich al even sterck van binnen.Ga naar voetnoot169-71
Bedenck nu uit uw kracht, met opgespanne zinnen,Ga naar voetnoot172
Hoe 't eeuwigh, krachtigh, en almaghtigh, en alwijs,
En eenigh wezen van de Godtheit, rijck van prijs,
175[regelnummer]
Nootzaeckelijck in zich noit zonder werck kon wezen,Ga naar voetnoot175
En hoe in Godt niets is, dat na quam opgerezen:Ga naar voetnoot176
Want d'eigenschappen in Godts wezen, noit volroemt,Ga naar voetnoot177
En die men hierom recht zijne eigenschappen noemt,Ga naar voetnoot178
Zijn een, en 't zelve, die van 't wezen niet verschillen,
180[regelnummer]
Noch in zelfkennis, noch in wijsheit, maght, en willen;
Al form, al louter Godt. ô ingloet, ons te sterck!Ga naar voetnoot181
Hoe uit men dit? Godt zelf is Godts inwendigh werck.Ga naar voetnoot182
Dit werck, en wezen zijn al teffens. hoe men 't naderGa naar voetnoot183
Bedencken wil, hier is geen vroeger, nochte spader.Ga naar voetnoot84
185[regelnummer]
Al wat in Godt is, heeft eene eveneeuwigheit.
| |
[pagina 746]
| |
Geen oogenblick Godts werck van 't eeuwigh wezen scheit:
Hoewel ons zwack begrijp dat voorstelt, als in orden,Ga naar voetnoot187
En 't een na'et andere moet uitgesproken worden:
Want 's menschen overlegh eischt tijt om voort te gaen.Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Godts werckzaem wezen heeft noit werckeloos bestaen.Ga naar voetnoot185-190
Dat levendigh verstant stont eeuwigh ingetogen,Ga naar voetnoot191
En ingespannen, om met alle zijn vermogenGa naar voetnoot192
Zich zelf en zijnen aert t'aenschouwen, in den ringGa naar voetnoot193
Der Godtheit, onbeweeght in dees bespiegeling.Ga naar voetnoot193-94Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Dat enckel eenigh, Godt, in zich alom geprezen,Ga naar voetnoot195
Bespiegelde gerust zich zelven in zijn wezen,
Van eeuwigheit, en broght in dees bespiegling 't Woort,
Een beelt, hem zelf gelijck in glans, inwendigh voort,Ga naar voetnoot198
En dat nootwendigh Godt, zijn' Vader, most gelijcken.Ga naar voetnoot197-99
200[regelnummer]
Geen spieglaer kan zich zelf in eenen spiegel kijcken,Ga naar voetnoot200
Of hy kent teffens, in het spiegelkristallijnGa naar voetnoot201
En glas, zich zelven, in een' levendigen schijn.
Gelijck teelt zijns gelijck. zoo zeght men oock met reden:
Hy is, als waer hy uit zijn aengezicht gesneden,
205[regelnummer]
Den vader gansch gelijck. zoo ziet men een manier,Ga naar voetnoot205
Een' aert in plaet, en print; een' ommetreck, een' zwier.Ga naar voetnoot206
Godt ziet dien eenigen, en eigen uitverkoren,
Natuurelijcken Zoon, en eeuwigh eerstgeboren,
En noemt hem zijnen Zoon, een' Zoon, die hem behaeght,Ga naar voetnoot209
| |
[pagina 747]
| |
210[regelnummer]
En daer de vaderschap met recht haer' naem af draeght,
Gelijck de zoonschap neemt haer' oirsprong van den Vader:Ga naar voetnoot210-11
Wat straelden deze beide, onscheibaer hecht te gader
Verknocht, toch anders dan den Geest der liefde, een' gloet
Des Vaders, en des Zoons, van wederzy gevoedt?Ga naar voetnoot212-14
215[regelnummer]
Dus openbaerden zich, in een' alom gespreiden,Ga naar voetnoot215
En 't eenigh wezen, dry al teffens, ongescheiden,Ga naar voetnoot216
Doch onderscheiden, elck door dry byzonderheên,Ga naar voetnoot217
Geen zonderlingheit deelt nochtans dees dry van een.Ga naar voetnoot218
Een wezen deelt zich mede aen dry byzonderheden.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
De dry, by zich bestaende, in geen vermenging treden,Ga naar voetnoot220
Maer blijven op zich zelve, en enckel in der daet,Ga naar voetnoot221
Naerdien d'eenwezenheit der dry op 't wezen staet,
En by gemeenschap van het weezen: dat blijft enckel:Ga naar voetnoot222-23
Dat spatte noit van zich, gelijck een vonck, een sprenckel
225[regelnummer]
Van eene vlamme spat. hier is een vlam, een licht,Ga naar voetnoot225
Een puure louterheit, gesloten vast en dicht;Ga naar voetnoot226
Een loutre eenvouwigheit, een Godtheit, puur en simpel;
Een effen aenschijn, dat geen kreucken zet noch rimpel.Ga naar voetnoot228
Al Godt, en Godtheit; een gelijckheit in dry een,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
En een in dry: naerdien d'eenwezenheit hier geen
Dryvuldigheit ontkent, maer aenhoudt die te kroonen
Door ongescheidenheit, al hoort men dry persoonen.Ga naar voetnoot229-32
Maer eer wy verder gaen omzweven in dien ring
| |
[pagina 748]
| |
Der Godtheit; luister eerst hoe Godts bespiegeling,Ga naar voetnoot233-34
235[regelnummer]
En beelt, en 't straelen van de liefde dezer beidenGa naar voetnoot235
Noit iemant buiten Godt, het eenigh wezen, leidden.Ga naar voetnoot234-36Ga naar voetnoot236
Godts zellefkennis teelt van eeuwigheit Godts beelt,Ga naar voetnoot237
Maer geenen tweeden Godt: want Godts zelfkennis scheeltGa naar voetnoot238
Van Godt niet, neen geensins, die staen gelijck, en effen.
240[regelnummer]
Godts zellefkennis, en bespieglen, en beseffen
Is Godt, en Godtheit, en oock anders niet dan dit;Ga naar voetnoot238-41
Dewijl d'eenvouwigheit, gekroont in 't hoogh bezit,Ga naar voetnoot242
Geen t'zamenvoeging lijdt, noch ongelijcke trappen,Ga naar voetnoot243
En d'effene eenheit blijft in form, en eigenschappen.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Nu ziet gy dat Godts Zoon des Vaders afdruck is,Ga naar voetnoot245
Die naer den Vader zweemt door zijn gelijckenis;
Zoo kentge alree een tweede: en waerom dan naer redenGa naar voetnoot247
De derde in 't wezen van de Godtheit niet geleden;
Mits d'onderlinge treck van Vader, en van ZoonGa naar voetnoot249
250[regelnummer]
Niets anders straelt dan liefde, in eenen zelven troon?Ga naar voetnoot250
Wie kan ons melden, wie uitbeelden hoe in 't baerenGa naar voetnoot251
Des Vaders oogen op des Zoons gedaente staeren,Ga naar voetnoot252
En d'oogen van den Zoon op 't minzaem aenschijn van
Den Vader! noem eens wie dien treck bedencken kan;Ga naar voetnoot253-54
255[regelnummer]
Een' treck, van wederzijde elckandre toegedraegen.
Hier straelt het onderling genoegen, en behaegen
Eene onuitbluschbre liefde, een' Geest van lieflijckheit;
Een gloênde liefde, die van geen van beide scheit,
Waeruit zy voortkomt, als een derde in 't eene wezen,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Niet als een derde Godt. een drytal t'zamenlezen
| |
[pagina 749]
| |
Uit perlen, levert wel dry perlen aen een kroon,
Doch elck blijft zonderling. of nu de naem persoonGa naar voetnoot260-62
Zich drymael achter een laet in de Godtheit tellen,
Dat kan alleen wel dry byzonderheden stellen,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Maer geen dry Goden: want in 't wezen vint men nietGa naar voetnoot265
Dan eenen Godt; hoe net onze eige wijsheit schiet;Ga naar voetnoot266
Hoe fel het onverstant op 't slot der Dryheit dondert,Ga naar voetnoot267
Het drymael heilighste, van smetten afgezondert.Ga naar voetnoot268
Al enckel een is 't wat in top hier boven staet;Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Al Godt, en niet dan Godt; een toon, een zelve maet;Ga naar voetnoot270
Eene overeenkomst in het wezen; een gelijckheit,Ga naar voetnoot271
In eenen oceaen van onwaerdeerbre rijckheit.Ga naar voetnoot272
Godt is dan louter een in dry: en wie dit vatGa naar voetnoot273
Gelooft dat Godt, van Godt geteelt, van Godt niet spat,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Van eeuwigheit gezet by d'andre stoelgenooten.Ga naar voetnoot274-75
Zoo blijft de ring van Godts volkomenheit gesloten.Ga naar voetnoot276
De Dryheit sluit zich hecht en dicht in een. zy lijdt
Geene inbreuck, noch gevoelt geen' onderlinge strijt,
Maer staet in eeuwigheit. belieft het u, tre nader:Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
De waerheit schroomt niet. vraegh vrypostigh: wat's de Vader?
Wat anders dan Godt zelf, die eeuwigh is geweest?
Wat is de Zoon? Godt zelf, niet anders. Wat's de Geest?
Godt zelf, en anders niet. zoo hoort gy hoe dry naemen,
Geen bloote klancken, maer betekenaers, te zamen
285[regelnummer]
Een' Godt betekenen, dat wonderlijck Dryeen.
| |
[pagina 750]
| |
De zonderlingheit blijft in dry byzonderheên.Ga naar voetnoot286
Wy noemen Vader, Zoon, en Geest alom te loven,
Maer geen dry Goden, neen: een Godtheit staet hier boven.Ga naar voetnoot288
De zellefstandigheit is een, al telt men dryGa naar voetnoot289
290[regelnummer]
Persoonen. dunckt u dat hier strijdigheit in zy?
Gansch geene; indien wy dees zelfstandigheit slechts buiten
De dry persoonen recht nadencken: dan besluitenGa naar voetnoot291-92
Wy billijck dat ons dry en een geensins misleit:Ga naar voetnoot293
Want dry persoonen zijn maer een zelfstandigheit.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
De dry zijn een, en een is niet dan dry, die duuren.
Nu zegh: wat vint gy in het tellen? dry natuuren?Ga naar voetnoot296
Hier is maer een natuur: of vint gy wezens? neen,Ga naar voetnoot297
Een wezen is 'er. vint gy hier zelfstandigheên?Ga naar voetnoot298
Een zellefstandigheit: of vint gy godtlijckheden?Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
O neen, een Godtheit, waert gedient, en aengebeden.Ga naar voetnoot300
Gy zeght: ick telle hier het een niet, maer de dry.Ga naar voetnoot301
Wat zijn deze anders, zoo men 't inziet op een ry,Ga naar voetnoot302
Dan een natuur alleen, een enckel eenigh wezen,Ga naar voetnoot303
Een zellefstandigheit, een Godtheit, noit volprezen?Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Dewijl gelijckenis het donckere eer verlicht
Dan middaghklaer bewijst, heb ick het zeil gezwichtGa naar voetnoot305-06Ga naar voetnoot306
Op zulck een' afgront, en hier schaers gelijckenissenGa naar voetnoot307
Geleent van zon, en bron, en boom; noch wou ick vissenGa naar voetnoot308
Uit krachten van de ziel, dryvuldigh in getal;Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Noch uit quickzilver, zout, en zwavel, overal
Dry stoffen, uit een stof te louteren, te scheidenGa naar voetnoot311
| |
[pagina 751]
| |
Door stoffescheiders kunst. gelijckenissen leidenGa naar voetnoot312
Weêrstrevers kommerlijck naer d'aertsgeheimenis,Ga naar voetnoot313
Waer van Godts boeck, en Geest een onderwijzer is:
315[regelnummer]
Want zoo 't geschapen licht te sterck valt om zijn klaerheit;Ga naar voetnoot315
Wat oogh verdraeght den glans van d'ongeschape waerheit.
Nu zal 't kenteken des geloofs van AthanaesGa naar voetnoot317
Godts heirbaen wijzen, in het Ariaensch geraes,Ga naar voetnoot318
Om zonder ommezien den nimmermeer gezienenGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
In een Dryeenigheit te wieroocken, te dienen,Ga naar voetnoot320
En in deze eenheit Godt, in zijn Dryeenigheit,Ga naar voetnoot320-21
Die geen persoonen mengt, noch van elckandre scheit,Ga naar voetnoot322
Maer onderscheit alleen, voorzichtighlijck en schrander,
Den Vader, Zoon, en Geest, een ieder is een ander,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Maer eene Godtheit, een gelijcke heerlijckheit,Ga naar voetnoot325
Een eveneeuwigheit, een zelve majesteit,Ga naar voetnoot326
Een ongeschapenheit, hoedanigheit, en medeGa naar voetnoot327
Een ongemeetenheit, een eeuwigheit in vrede,Ga naar voetnoot328
Alle even eeuwigh, geen dry eveneeuwigheên,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Een almaght, geene dry, een Godtheit mede, geenGa naar voetnoot330
Dry Goden: een is heer: men rekent geen dry heeren!Ga naar voetnoot331
Dry Goden stellen, is Godts majesteit schoffeeren.Ga naar voetnoot332
De Vader, en de Zoon, des Vaders glans en beelt,
Zijn ongeschapen, maer de Zoon alleen geteeltGa naar voetnoot333-34
335[regelnummer]
Van zijnen Vader zelf. de Geest straelt van den Vader,Ga naar voetnoot334-35
En Zoone. een Vader, Zoon, en Geest zijn dry te gader
Een eenigh Vader, Zoon, en heiligh Geest alleen,
Maer geen dry vaders, zoons, en geesten; neen, ô neen.Ga naar voetnoot336-38
| |
[pagina 752]
| |
In deze Dryheit is geen vroeger, nochte spader,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Geen meer, noch minder. dry persoonen zijn te gader
Alle eveneeuwigh, en gelijck in glans, en maght.Ga naar voetnoot340-41
Godts zoon is Christus, Godt, en mensch, zoo lang verwacht.Ga naar voetnoot342
Hy is Godt zelf, geteelt uit Godts zelfstandigh wezen
Van eeuwigheit; en mensch, gebaert uit d'onvolprezenGa naar voetnoot343-44
345[regelnummer]
Zelfstandigheit der maeght, en moeder in der tijdt;Ga naar voetnoot344-45
Volkomen Godt, en mensch; en, zoo men recht belijdt,Ga naar voetnoot346
Bestaende uit eene ziel, begaeft met licht van reden,
En uit een lichaem, met zijn menschelijcke leden;Ga naar voetnoot347-48
En uit zijn Godtheit, Godt den Vader gansch gelijck,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Min dan de Vader naer zijn menschheit in Godts rijck.Ga naar voetnoot350
Schoon Christus Godt en mensch bekent wort en gerekent:Ga naar voetnoot351
Noch wort met dezen naem een Christus maer betekent,Ga naar voetnoot352
Een eenigen: niet dat dit Godt in vleesch verkeert,Ga naar voetnoot353
Maer Godt met vleesch bekleet, die zich om ons verneêrt.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Een Christus is 'er, niet door 't ondereen vermengen
Der zellefstandigheên, maer door 't aen een te brengen
En vast vereenigen in een' persoon alleen:Ga naar voetnoot355-57
Want even als de ziel, verheerlijckt door de reên,
En 't vleesch een eenigh mensch uitlevren door Godts moeder,Ga naar voetnoot358-59
360[regelnummer]
Aldus is Godt en mensch een Christus, elcks behoeder.Ga naar voetnoot360
Nu drijft geen dicke mist, op datze 't oogh misley,
Ons meer in 'tlicht; dies volgh dees kruisgeloofs lievrey
Van Athanasius, dien onverwinbren Heiligh,
En Godtsbelijder, na: de heirbaen is hier veiligh,
365[regelnummer]
Gansch effen, en gebaent. zoo gaet elck recht naer Godt,Ga naar voetnoot364-65Ga naar voetnoot365
En vlught Godtslastraers: terwijl men OstorotGa naar voetnoot366
| |
[pagina 753]
| |
En Frans te Zevenbergh Godts zoon zijn eer ziet roven,Ga naar voetnoot367
En schimpen met Socijn, die Christus leert hier boven
Aenbidden, en hem zet een nieuwe Godtheit by.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Zoo komt wanschapenheit opdondren in dees dry,
Een dryoneenigheit, dry hoofden, dry grimmassen.Ga naar voetnoot370-71
Men hoort godtslastraers Godts Dryeenigheit verbassen,Ga naar voetnoot372
Als gruwelen, en 't blijckt, by hunne lastering,
Van hoe vervloeckt een vrucht de boezem zwanger ging.
375[regelnummer]
De godtlooze Ostorot, met recht een' Turck te noemen;Ga naar voetnoot375
De Christaenbidders durf in eeuwigheit verdoemen,Ga naar voetnoot376
Als afgodisten: schoon alle englen Godt den ZoonGa naar voetnoot377
Aenbidden, daer hy zit gekroont op 's Vaders troon.
Zoo ziet men 't louter woort van 't schuim der ongodistenGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
In assche en enckel roock en smoock veralchimisten.Ga naar voetnoot380
Eer zy gode in de hooghte. |
|