De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 653]
| |
Zeemagazyn Gebouwt Op Kattenburgh t'Amsterdam.
| |
[pagina 654]
| |
Zeemagazyn Gebouwt Op Kattenburgh t'Amsterdam.
| |
[pagina 655]
| |
Om, als het Triton hoort den plonderhoren steecken,Ga naar voetnoot17
Door waterstormen en slaghordens heen te breecken,Ga naar voetnoot18
Te brieschen over 't vlack, te trappen, en te treênGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
De zeepest van den Staet der vrygebore steên.Ga naar voetnoot20
Het lustme 't schuim te zien neêrbruisschen langs zijn toomen,
Te hooren hoe het briescht, als d'oorloghsvlooten komen
Zeeghaftigh uit der zee, met nagesleipte vaenGa naar voetnoot23
En vlaggen, van den roof des vyants overlaên.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Natuur en Noot leert elck opwaecken in gevaeren,Ga naar voetnoot25
Zich zelven wapenen, en voor gewelt bewaeren,Ga naar voetnoot26
Te wercke stellen wat hem 's hemels voorzorgh gunt,Ga naar voetnoot27
Tot tegenweer van ramp en jammer. op dit puntGa naar voetnoot28
Let al 't gezielde, wat de reden is gegeven,
30[regelnummer]
Of een gevoelzaem, of alleen het groeizaem leven.Ga naar voetnoot29-30
Zoo wapent zich de boom, en vrucht met loof, en bast,
En schors, en schel, voor koude, en hitte, en overlast.Ga naar voetnoot32
Zoo wapent Godt de slang met schubbe, en spitse tongen,
En dootelijck venijn. zoo worpt de leeuw zijn jongenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
In schuilhoeck, en speloncke, uit vreeze voor verlies.
Zoo wort hy uitgerust met scherpen klaeuw, en kies.
Zoo houden d'oogen wacht voor 't lichaem. zoo beschermen
De menschen zich, met hulp van handen en van ermen,
Voor aenstoot, vier, en vloet. de Noot, al valt het zuur,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Ontziet geen moeite, en, in den boezem van Natuur
Gedrongen, ondertast al haer geheimenissen,Ga naar voetnoot41
En weet geweeren uit een' afgront op te vissen,Ga naar voetnoot42
Natuur te bezigen ten oirbaer, en tot nutGa naar voetnoot43
Van 't leven, en zijn' eisch. de reden onderstut
45[regelnummer]
De nootweer, die niet rust op veiligheit te letten,Ga naar voetnoot45
En kloecker tegens ramp, by tijts, zich schrap te zetten.
Zoo ging 't Athene, dat, van Pallas niet misdeelt,Ga naar voetnoot47
Zich op zijn' burgh verliet, en trots heldinnebeelt,
Een levend voorbeelt van de Wijsheit in haer wapen.
50[regelnummer]
Dees stadt scheen op haer' burgh en burgerwacht te slaepenGa naar voetnoot50
| |
[pagina 656]
| |
Gerust en veiligh, eer de groote Xerxes quam
Aenvliegen met zijn heir uit Persen, als een vlam,Ga naar voetnoot52
Om weeligh Griecken, en Athene met zijn daeckenGa naar voetnoot53
Wraeckgierigh en verwoet, te branden, en te blaecken,
55[regelnummer]
Dat overmaghtigh volck te delven in een graf.Ga naar voetnoot55
Toen sprongenze uit den slaep, geweckt te hardt, en straf,Ga naar voetnoot56
En leefden raet om 't heir des vyants te verduuren.Ga naar voetnoot57
d'Orakels rieden hen terstont naer houte muuren
En vesten toe te vliên, zich, buiten alle zorgh,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Te bergen in 't begrijp van dezen vryen borgh.Ga naar voetnoot60
De burgh t'Athene, eerst hout, scheen in dien naem begreepen.Ga naar voetnoot61
Themistokles, hun hooft, verstont alleen de schepenGa naar voetnoot62
Met dezen naem bediet, en zagh de scheepsvloot aenGa naar voetnoot63
Voor dezen muur van hout, om 's vyants zwaert t'ontgaen.
65[regelnummer]
Hy riedt de burgery, tot voorstant van haer leven,Ga naar voetnoot65
De wal te slechten, zich te water te begeven,
Te scheiden uit de stadt, op Delfis raet en mont,Ga naar voetnoot67
Dewijlze in geen gebouw, maer eer in volck bestont,Ga naar voetnoot68
En brave burgery. zoo gavenze ten lesteGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Zich t'schepe, en redden zich, den Grieckschen Staet ten beste.Ga naar voetnoot70
Ick mocht van Amsterdam en haer verbonde steênGa naar voetnoot71 vlg.
Dit tuigen, toenze, van 's eilanders nijt bestreên,Ga naar voetnoot72
En, zonder schijn van recht, baldadigh aengevochten,
Van duizenden gepreste en dolle zeegedrochten,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Ontwaeckende uit den droom, noch rijper letten watGa naar voetnoot75
De mogentheit vermagh van zulck een houte stadt,Ga naar voetnoot76
En hoe de vrye Staet beschut wort, min door steenen
Dan door een eicke stadt, en afgehouwe greenen,Ga naar voetnoot78
Gemant met helden van maetroozen, en een helGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Van gruwzaem grof geschut, den afgront zelf te fel.Ga naar voetnoot80
De dogh der Britten, die bloetdorstigh op quam steecken,Ga naar voetnoot81
| |
[pagina 657]
| |
Vatte onzen zeeleeuw aen, wien 't scheen aen kracht t'ontbreken.
Men merckte flux aen 't dier, hoe zulck een zeebrants gloet
Gereeder klaeuwen eischte, en wackerheit, en spoet,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Tot lessing van een vier, waer van ons kust en strandenGa naar voetnoot85
En wateren in 't ronde opflackerden, en brandden,Ga naar voetnoot86
Als of de gansche zee vol zwavel dreef, en peck.
De Leeuw gevoelt zijn' rugh verzengen binnen 't heck
Des zeetuins, daer hy ruste, een poos in slaep gevallen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Niet denckende aen de maght van zijne houte wallen,
Waerin het heil bestont van Batavier en Zeeuw
En ongedwongen Vries en 't volck, dat op zijn' schreeuwGa naar voetnoot92
Nu d'oogen opsloegh, en bevroede aen alle hoeckenGa naar voetnoot93
Hoe 't scheepstuigh in dien noot verdwaelt was, en te zoecken.
95[regelnummer]
Men pooght vergeefs een' dijck door 't laege lant te slaen,
Wanneer d'oploopentheit van vader OceaenGa naar voetnoot96
Met lossen toom, alrêe te hoogh aen 't overvloeien,
De weiden overzwalpt, en stulp, en dorp, en koeien,Ga naar voetnoot98
En vee, en velt verdrinckt; de lantzaet al verstijftGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Ten daecke uitschreit, of op een karnemelckvat drijft.Ga naar voetnoot100
Voorzichtigheit ziet uit, brengt, zonder eens te wijcken,Ga naar voetnoot101
De zoden by der hant, worpt dammen op, en dijcken.Ga naar voetnoot102
Zy houdt een' bergh van steen en rijs en paelen reedt,Ga naar voetnoot103
En wat de noot vereischt. zoo schutze ramp, en leedt.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Zoo slaeptze niet te lang op 's waters schijngenade,Ga naar voetnoot105
Terwijl d'onwijze traegh geleert wort met zijn schade.
De Maght van 't vrye lant, en Zeeraet, om den kamGa naar voetnoot107
Te heffen uit de vloên, vondt raetzaem t'Amsterdam,
Op 't nieuwe Kattenburgh, het wapenslot te bouwen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En 't Magazijn des lants haer scheepstuigh te betrouwen,Ga naar voetnoot110
Ten dienst van Nereus volck, dat op de dijning woelt,Ga naar voetnoot111
Die blaeuw en zeegroen om de zeekasteelen spoelt.
Men zou den rugh van 't Y, zoo veele en lange jaerenGa naar voetnoot113
Geploeght van kielen, en gekruist door stadigh vaeren,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Dees glori gunnen, als een' stroom, die, altijt ree,
| |
[pagina 658]
| |
De zeilen wellekoomt, en weêr geleit in zee,
Geduurigh laedt en lost, en uit naeryver luistertGa naar voetnoot117
Waer 't hapert, als een wolck van roof de vaert verduistert,Ga naar voetnoot118
Op dat hy 't water schuim' van dit baldaedigh schuim,
120[regelnummer]
Van pesten, die den vloet bevlecken, en, te ruimGa naar voetnoot119-120
Op 't water weidende, de koopvaerdyen steuren.Ga naar voetnoot120-21
De kerck van Janus sloot weleer metaele deuren,Ga naar voetnoot122
En d'oorlogspoort aldus te Rome, in tijt van pais,
Daer Mars geketent zat in 't yzeren palais,
125[regelnummer]
Op 't bloedigh krijgsgeweer, en standert, vlagh, en vendels,Ga naar voetnoot125
En brieschte, en knarssetande op kopren boom, en grendelsGa naar voetnoot126
Met zijn' bebloeden beck. de volcken wijdt en zijt
Ontzagen zijne wraeck te tergen, en den strijt
Met hem t'ontginnen: want geraeckte d'oorlogh buitenGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Zijn posten, zwaerlijck viel 't de poort in slot te sluiten,Ga naar voetnoot130
Of slootze, 't was met dwang en ondergang van 't Rijck,
Dat 's Tybers wapens terghde, en stelde in 't ongelijck.Ga naar voetnoot132
Zoo ziet hier Janus kerck door mist en waternevels
Met dubble tronjen, twee voorhoofden, en twee gevels,
135[regelnummer]
Van voore en achter uit, en voert voor ieder een
Haer ampt en ooghmerck, daer zy rijst, in marmersteen
Gehouwen door Quellijn, des Aemstels beeldehouwer,
Tot licht en kennis van den keurigen aenschouwer.Ga naar voetnoot134-38
Aen d'eene zijde staet 's lants Zeebewint ten toon
140[regelnummer]
Op eene waterschulp, verheerlijckt met een kroon
Van schepen op het hooft. de rechte vingers grepenGa naar voetnoot141
Een jaght, de slincke 't roer, den breidel van de schepen.Ga naar voetnoot142
De schulp op anckers rust, die kruiswijs aen het strant
Gehecht zijn door 't gebit van hunnen ysren tant.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Het bootsvolck voert de vlagh, en wimpel, zwaeit de zwaerden,
Rolt tonnen buskruit voort, of zadelt roode paerden,Ga naar voetnoot146
Ontsteeckt den rooden haen, die moort kraeit al den dagh.Ga naar voetnoot147
| |
[pagina 659]
| |
Men laedt 'er 't grof geschut, dat steent zoo luide als 't magh,Ga naar voetnoot148
Grof zwanger van bederf, en donderkloot, en donder,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
En blixem. 't watervolck komt borrelen van onderGa naar voetnoot150
Met hagel, en kompas, en riem, en kokerrol.Ga naar voetnoot151
Zoo rustze een krijghsvloot uit: zoo staet de zeekracht vol.Ga naar voetnoot152
Neptuin, aen d'andre zy ter schulp uit, trotst op 't waterGa naar voetnoot153
Wat zijnen drytant terght, en elcken handelhaeter.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
's Lants Zeebewint, met kroone en zeekompas om 't hooftGa naar voetnoot155
Gekroont, verzoeckt zijn gunst, uit minne haer belooft.Ga naar voetnoot156
De Zeegodt, die gestreelt zijn woort niet wil verkorten,Ga naar voetnoot157
Gebiet de Waternimf zich rustigh uit te stortenGa naar voetnoot158
Met eenen horen, rijck van schat, en vloot op vloot,
160[regelnummer]
In 's lants gezegenden en wijt ontvouwen schoot.
De Levenwecker, aen des Zeegodts rechte zijde,Ga naar voetnoot161
Begroet 's lants Zeegezagh, en blaest, verheught en blijde,
Een lucht van roozen, en van allerhande heil,Ga naar voetnoot163
En dertlen geur van weelde in 't opgezwollen zeil.
165[regelnummer]
Men ziet 'er Amsterdam, ten trots van entlooze eeuwen,Ga naar voetnoot165
Met 's Keizers kroon gekroont, braveeren op haer leeuwen,Ga naar voetnoot166
En beide Watergoôn, grontleggers van haer' Staet.Ga naar voetnoot167
De zeeschaer levert haer wat Middelzee, en Straet,Ga naar voetnoot168
Europe, en Asien, onvaste en vaste landen,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
De Zuid- en Noorder-as, de stroomen, en de strandenGa naar voetnoot170
Uitlevren: zy bestelt de vracht van overal,
Ontlaên met vlotschuit, boot, en lichter, op de wal,Ga naar voetnoot171-72Ga naar voetnoot172
In packhuis, kelder, en op zolders, en in schuuren.
De balcken buigen van den last. de dicke muuren
175[regelnummer]
Bezwijcken door 't gewight van kruidery, en graen,
En schat, haer toegevoert van vader Oceaen,Ga naar voetnoot176
Genegen vloot op vloot met rijckdom te bestoppen,Ga naar voetnoot177
Kanaster, zybael, kist, en koffer vol te proppen;Ga naar voetnoot178
Als of hy tol van al de Watervloên ontfing,
180[regelnummer]
Om eene zeestadt, zijn verkore voesterling,Ga naar voetnoot180
Te zegenrijcker, als een biekorf, te stoffeeren,Ga naar voetnoot181
| |
[pagina 660]
| |
Waerby de zwarmen der gebuursteên zich geneeren.Ga naar voetnoot182
Het lichaem van 't ghevaert, zoo prat aen 't Y geplant,Ga naar voetnoot183
t'Ontleên van lidt tot lidt met al zijn ingewant,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Vereischte een bael papiers, vol letteren, en printen,
Veel ganzepennen, milt gedoopt in Maroos inten,Ga naar voetnoot186
Veel duizent handen, om dien voorraet uit te reên,Ga naar voetnoot187
De berghsmis van Vulkaen om yzerwerck te smeên,Ga naar voetnoot188
Veel gieteryen, om de donders af te gieten,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Veel stroomen van metaal, veel kopre en yzre vlieten,Ga naar voetnoot190
Een lange lijnbaen van veel mijlen, onder dack.
Hier valt de schouder van een' Atlas veel te zwack,
Om zulck een' ballast van behoefte t'onderschraegen,
En zoo veel krijghsgeweer op zijnen hals te draegen.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Hier wort het Noortsche bosch met zoo veel zeils bedeckt,Ga naar voetnoot195
Dat het een schaduw voor de Spaensche zee verstreckt.
Veel velden henneps wort hier in een perck gevonden,Ga naar voetnoot197
Aen kabels, en aen touw gestapelt, en verbonden.
Veel wapenhuizen gaen hier schuil in een gevaert.
200[regelnummer]
Veel Troische paerden steeckt godt Mars hier in een paert,Ga naar voetnoot200
Musketten, donderbus, schuiftangen, speeren, pijlen,Ga naar voetnoot201
De sabel, helbaert, dreg, granaeten, enterbijlen.Ga naar voetnoot202
Hier hagelt loot, en schroot, en kogel, Plutoos schroom,Ga naar voetnoot203
Zoo veel als 't nootebosch van zijnen nooteboom
205[regelnummer]
Kan schudden, of een buy van hagelsteen by vlaegen
Op korenvelden schud. hier grimmelt het van plaegen.Ga naar voetnoot206
De Zeezorgh zamelt hier dien dieren oorlogsschatGa naar voetnoot207
Van zeil- en wapentuigh, ten dienst van Gijsbreghts stadt,
Die Kennemaers van outs, en Waterlantsche streecken,
210[regelnummer]
In 's Graven eedt getreên, de torts en 't vier zagh steecken
In haeren houten muur en torens, toen de gront,Ga naar voetnoot209-11
Noch zwack, geen toevlught aen den eicken scheepsmuur vondt,Ga naar voetnoot212
Aen hemelhooge mars, en drijvende kasteelen,
| |
[pagina 661]
| |
Gebolwerckt tegens ramp, en bloedige krackeelen.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Hier grimt de slangeschilt van Pallas, die elck eenGa naar voetnoot215
Voor 't voorhooft slaet, misverft, zoo dootsch als marmersteen.Ga naar voetnoot216
Hier is 't Palladium, de wacht van Aemstels schatten,Ga naar voetnoot217
Daer Diomedes noch Ulysses niet op vatten.Ga naar voetnoot218
Dees zeedraeck houdt de wacht, en slaet den boomgaert gaGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Van Atlas dochteren, by daegh, en 's avonts spa.
Hier weit het gulden vlies, de Zeevaert, onder 't waeckenGa naar voetnoot221
Des Zeeraets, vryer dan in schaduw van veel draecken.Ga naar voetnoot222
De dappre Perseus, op dit vliegent paert zoo fier,Ga naar voetnoot223
Beschut d'onnoosle maeght voor 't grimmigh waterdier.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Hier is de vryburgh en de toevlught der oprechten.Ga naar voetnoot225
Hier zweet Vulkanus smis, vol reuzen, winckelknechten,Ga naar voetnoot226
Die geene blixems smeên, gelijck Parnassus droomt,Ga naar voetnoot227
Maer donders, door wier kracht de hel wort ingetoomt,Ga naar voetnoot228
En 't helsche zeegedrocht, dat opsmoockt van beneden,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
De watren ringeloort, en ketens waent te smeden,Ga naar voetnoot230
Als stroppen, om de zee te worgen, en de keel,Ga naar voetnoot231
Waerby de weerelt leeft, en ieder weereltsdeel.Ga naar voetnoot232
Zoo schept de Zeevaert lucht: zoo leeft men onbesprongen:
Zoo wort al 't zeegewelt door zeegewelt gedwongen.
235[regelnummer]
Al spanden nu Karthage en Syrakuzer aenGa naar voetnoot235
Om naer de watervorck van godt Neptuin te staen,Ga naar voetnoot236
En om den roozekrans een waterkans te waegen,Ga naar voetnoot237
Te zien wien Jupiter de zeekroon geeft te draegen;
Men schroomde geen gevaer, van d'eene aen d'andre ree,
240[regelnummer]
Zoo Hollants Amirael zijn vlagh opstack in zee,Ga naar voetnoot240
En streefde recht vooruit, gevolght van alle kielen,
Om zeegeweldenaers te zitten op de hielen,
Aen boort te klampen, aen te grijpen, naer dien stijl,Ga naar voetnoot243
Met laegen vol geschuts, en dregge, en enterbijl,Ga naar voetnoot244
| |
[pagina 662]
| |
245[regelnummer]
Den vloet te decken, na het kraecken, na het enteren,
Met masten, ribben, al 't scheepsingewant aen slenterenGa naar voetnoot246
Te scheuren, of het vier te steecken in den staert
Of buick van 's vyants vloot, dat zy ten hemel vaert,
In 't onweêr van dien slagh, daer d'elementen knersten,
250[regelnummer]
Het aerdtrijck in de zee aen duigen sprong te bersten,
De Goden in de lucht verdweenen met hun wolck,
Angstvalligh voor maetroos, en spoockende oorloghsvolck,
Dat vier noch vloet ontziet, en vecht, als of 't verwatenGa naar voetnoot253
Een ander lichaem t'huis had in de kist gelaeten.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Dit zeegevaert, dat Mars in zijnen boezem sluit,
Rust reedtschap voor een vloot van hondert schepen uitGa naar voetnoot256
Ten oorloge, en verbaest den schendighsten vrybuiter,Ga naar voetnoot257
Die Godt noch Koning vreest. een Amirael, als Ruiter,
Ten dienst van Amsterdam gewettight, en gewijt,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Is waert dat hy op zee het kloeckste paert berijt,
In 't midden van de vloot der wackere Aemstelheeren,
Te moedigh dat hun zeegheweldenaers braveeren:Ga naar voetnoot262
Noch zoo niet, neen voorwaer: een hooger maght regeert,Ga naar voetnoot263
Die met een' slingerslagh den stoutsten reus verneêrt,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
De bergen innestort, en die te moedigh draven,Ga naar voetnoot265
En steigeren in puin en assche kan begraven,
Of slingren in den noit gepeilden Oceaen,
Om nimmer, na dien smack verrezen, op te staen.
Men steeckt zich 't een oogh uit, om andren twee te rooven,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Men schroomt den helhont niet ten afgront uit naer bovenGa naar voetnoot270
Te sleipen in den dagh, Godts erfdeel te verraên,Ga naar voetnoot271
Om vroomen op den hals te komen, langs een baenGa naar voetnoot272
Van helsche gruwelen, en, tegens recht en wetten,
De grenspoort voor den Turck en Tarter op te zetten,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Met wien men in verbont en vloeckverwantschap treet,Ga naar voetnoot275
En zweert de standertvaen des afgronts met een' eedt,Ga naar voetnoot276
| |
[pagina 663]
| |
Dat Gode om hoogh verdriet, en quetst de vroomste harten,Ga naar voetnoot277
Die hem aenschreien, en aenroepen in hun smarten,Ga naar voetnoot278
Of hy, in 't endt verbeên, den scheut der boozen schutt',Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
En den geschockten Staet des Heilants onderstutt'.Ga naar voetnoot280
Gelijck de kudden gaen by duizenden te weide,
En groeien by het gras, zoo drijft nu 't zeegeleideGa naar voetnoot282
Van 's lants geleivloot al wat hongert naer gewin
Den mont van Tessel en den vliestroom uit en in.
285[regelnummer]
Nu houdenze elck hunn' koers, op twee en dertigh streecken,Ga naar voetnoot285
En volgen 't zeekompas. noch vracht noch schip ontbreecken
Den handelsman. men hoeft geen zeeverzekeraer,
Nu alle watren zijn geveilight voor gevaerGa naar voetnoot288
Van Turck en halven Turck, of slimmer waterdieren.Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Merkuur zit zelf te roer, en schept vermaeck in 't stieren.Ga naar voetnoot290
Hy zet de winden naer zijn hant, tot 's koopmans heil.
De zegen komt van zelf gevallen in het zeil.
Men spant geen keten meer, daer landen t'zamenloopen.Ga naar voetnoot293
De Straet van Gibraltar, de Sont staet voor ons open.
295[regelnummer]
Het hooft van Kalis en van Doever, pleitens moe,Ga naar voetnoot295
Staet Hollant, van weêrzy, zijn recht, den sleutel, toe.Ga naar voetnoot296
Al wat ons dreighde is in zijn waterschulp gekroopen.
De weerelt is nu veil: men valle alom aen 't koopen,Ga naar voetnoot298
En aen 't verkoopen, aen 't bevrachten. werckt, en wint.
300[regelnummer]
Nu packt, nu zackt, en slaeft, en draeft, en weeft, en spint,
En schrijft, en wrijft: de nacht is tot geen rust geboren.Ga naar voetnoot301
Krioelt, en woelt, en vlieght: de schrijfpen tusschen d'ooren.
De Warmoestraet, de Dam, de lange nieuwe Dijck,
En 't Water, huis by huis, de winckels worden rijck.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
De lakenreedery ziet andren in de kaerten,Ga naar voetnoot305
En slijt haer fijne stof en wol op alle vaerten.
De kruidenier verteert een gansch Oostindisch huis.Ga naar voetnoot307
De zijdewinckel ruischt, gelijck een volle sluis,Ga naar voetnoot308
Van treckgetouwen, en van goude passementen.Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
De rentenier besteet zijn gelt op hooger renten.Ga naar voetnoot310
| |
[pagina 664]
| |
De Beurs valt veel te naeu. de Wisselbanck verteltGa naar voetnoot311
Een' schat van Krezus aen 't gereede wisselgelt.Ga naar voetnoot312
De Waegh is afgemat van waren af te weegen,
En roept om arbeitsvolck, tot aen den hals verlegen.
315[regelnummer]
De Spaensche zilvervloot wordt hier aen gelt vermunt,Ga naar voetnoot315
In 't aenzien van den haet, die niemant zegen gunt.Ga naar voetnoot316
Nieu Nederlant bezaeit, belooft ons maght van koren.
Een ander Polen schijnt voor Hollant daer geboren.Ga naar voetnoot318
De Geldersman, en Sticht, en Yssel, Maes en Wael,
320[regelnummer]
En Rijn, en Merwe, en Eems, de steden altemael
Gedyen by den oogst der Zeevaert. alle menschenGa naar voetnoot321
Begroeten Amsterdam, bezichtigen met wenschen
't Gezegent Magazijn, door Stalpaerts kunst gebouwt,Ga naar voetnoot323
Uit last der Watergoôn. nu blinckt onze eeuw van gout,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
En zilver, als voorheen, toen Salomon zijn schepen
Naer Ofir heenzondt, om gansch Indien te sleepen
In 't juichend Sion, en het lang beloofde lant,Ga naar voetnoot325-27
Daer melck en honigh vloeit. wat ziet de waterkant
Al zegens te gemoet; nu alle zeen en golvenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Voor Hollant openstaen, geen wegh is opgedolven,Ga naar voetnoot330
Gesloten voor de vaert, en zeevaert! nu ons heckGa naar voetnoot331
Den Leeuw ziet wentelen in klaver, zijnen neck
Afschudden 't lastigh juck van alle dwinglandyen,Ga naar voetnoot333
Te water, en te lande, en maght van vlooten ryenGa naar voetnoot334
335[regelnummer]
Op ancker, of zoo weits laveeren af en aen!
Zoo houdt een Magazijn, een huis, 's lants welvaert staen.Ga naar voetnoot336
Staet vast, gy STAETEN: staet, als onverwrickbre stijlen.Ga naar voetnoot337
Verzekert met een' knoop den schoonen bondel pijlen,Ga naar voetnoot338
Noch vaster dan voorheen, dat Tweedraght niet verzwack'
340[regelnummer]
Deze Eendraght, en de bant in 't ende met een' krack
Van een springe, en geen Twist, het out bederf van Troie,Ga naar voetnoot341
Bekoorlijck twistooft, en den gouden appel stroieGa naar voetnoot342
| |
[pagina 665]
| |
In uw vergaderinge, en schenne uw stercke steên
En landen, tot een vreught des zeevloecks, tegens een.Ga naar voetnoot343-44
345[regelnummer]
Het is geen mindre deught 't gewonnen te bewaeren,Ga naar voetnoot345
Dan veel triomfen tot een staetsi te vergaêren.Ga naar voetnoot346
De Nijdigheit werckt loos en listigh, en bespietGa naar voetnoot347
Het heck van uwen tuin, of zy een open zietGa naar voetnoot348
Om in te booren, of een spaeck in 't wiel te steecken
350[regelnummer]
Van uwen wijzen Raet. geen schaduwen ontbreecken
Het lichaem in de zon: zoo sleipt oock staetgeluck
Een' staert benijders na, die weegen stuck voor stuck.Ga naar voetnoot351-52
Zy zoecken alsins stof om harten te vervreemen,Ga naar voetnoot353
En u, eer 't iemant rieck', dees kroon van 't hooft te neemen.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Geluckigh is hy, die, gesteigert tot zijn wit,Ga naar voetnoot355
Den rijckdom kent van 't goet, dat hy met Godt bezit.Ga naar voetnoot356
Bemint dan Amsterdam, de glori van uw steden,
Den pijler van den Staet, de trouwste van uw leden,
Die onvermoeit getrouw by 't lant heeft opgezetGa naar voetnoot359
360[regelnummer]
Wat zy met zweet vermoght: die uit haer beurze redtGa naar voetnoot360
Den nootdruft van den Staet, zoo menighwerf verlegen.Ga naar voetnoot361
Zy heeft, gelijck een zon, met haeren rijcken zegen
Haer buuren toegestraelt, gekoestert, en verwermt,
In koele schaduwe elck gehanthaeft, en beschermt,
365[regelnummer]
Geensins den loon verdient, dien nijdigen haer gonnen,Ga naar voetnoot365
Als ofze by 't verlies der halsvriendinne wonnen.Ga naar voetnoot366
Bedenckge dit, men ziet uw vyanden in ly,Ga naar voetnoot367
Triomfen op triomf uit zee in 't zeilrijck YGa naar voetnoot368
Opdondren, en den roof op Kattenburgh gehangen,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Daer duizent duizenden het aenzien met verlangen,
Op 't lossen der kortouw, die vier geeft op den stroom,Ga naar voetnoot371
En heet den Amirael met jaghten wellekoom.Ga naar voetnoot372
J. V. Vondel.
|
|