De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 610]
| |
De Parnas Aen de Belt.
| |
[pagina 611]
| |
Op d'afbeeldingen der koningklijcke Majesteyt, te Denemerck, Noorwegen, Wenden, en Gotten
| |
Sofia Amalia.aant.
SOFIA zette zich, toen Mander haer zou maelen.
Wat zagh hy met ontzagh? dry zonnen in een zon,Ga naar voetnoot2
Dry Godtheên teffens, en zijn scheemrende oogen dwaelen,Ga naar voetnoot3
Verblint in zulck een licht, eer hy het werck begon.
5[regelnummer]
De rechter Paris zagh dry hemelsche Godinnen.
Hier leven dry in een, de Godtheit van de jaght,Ga naar voetnoot6
De wijsheit in 't geweer, en 't schoonste waert te minnen,Ga naar voetnoot7
Geen Griecksche Venus, maer de Duitsche in haere kracht.Ga naar voetnoot8
Wat raet, Apelles? mael met toegeslotene oogen.Ga naar voetnoot9
| |
[pagina 612]
| |
10[regelnummer]
Misluckt de kunst, zoo bouw van verre Fredricksborgh.
Men zal de Koningin dus levend kennen mogen.Ga naar voetnoot10-11
Zoo wonze 's Konings hart, en deelt met hem zijn zorgh.
| |
Christiaen, Gekoren Prins te Denemerck en Noorwegen.aant.Ga naar voetnoot*MACTE NOVA VIRTUTE PUER. De schilder noopte dus zijn' schildergeest met sporen,Ga naar voetnoot1
Toen hy den erfgenaem van Fredrick maelen zou,
Prins CHRISTIAEN, ter kroon geboren en gekoren,
Gelijck een jonge Askan, zoo moedigh als getrouGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
In 't voorstaen van den Staet en wallen, hem bevolen;Ga naar voetnoot5
Terwijl de Vader treckt gewapent van der hant,Ga naar voetnoot6
De zoon te paerde draeft, en proeft hoe zijn pistolen
En donders balderen op zee, langs 't Baltisch strant.Ga naar voetnoot7-8
Men hoort zijn stammen en voorvaders hem bedancken,
10[regelnummer]
En d'oogen nederslaen, en uitzien naer hun hof.
Zy roepen: vaer zoo voort, ô eêlste van ons rancken.
Bestel op dezen draf een' Duitschen Maro stof.Ga naar voetnoot12
| |
Op d'afbeeldinge van den edelen en gestrengen Heere Eryck Seesteed.
| |
[pagina 613]
| |
Heer ERYCK, 't rechte beeldt van zulck een' grooten vader,
Den raatstijl van het Rijck, de parle aen 's Konings kroon.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Men leert uit SEESTEED wat hy in uitheemsche steden,
En hoven heeft geleert, ter eere van zijn' stam,
De weereltwijsheit, deught, en adelijcke zeden,
En wat het puick der jeught van outs ter harte nam,
Een edelmoedigheit ontbreeckt geen kenbaer teken:
10[regelnummer]
Zy straelt door d'oogen heene, om andren oock t'ontsteecken.
| |
Op d'afbeeldinge van den onsterflijcken Heere, Karel van Mander Schilder, en dichter, en schrijver van het Schilderboeck.aant.Sic itur ad astra.Ga naar voetnoot* Men ziet den geest van ouden KAREL zweven
In deze print, maer levender in 't werck
Van 't Schilderboeck, waerin de schilders leven,Ga naar voetnoot3
Na hunnen tijdt, zijn pen, in 't worstelperckGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Der schilderkunst, de leerbre jeught leert stryenGa naar voetnoot5
En worstelen op 't voorbeelt van Natuur,
Of haer ontvouwt den zin der schilderyen
Van Nasoos dicht, dat Jovis blixemvuur
Braveert met zijn gestaltewisselingen,Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Zoo goddelijck en kunstighlijck verknochtGa naar voetnoot10
Als MANDER haer ontknoopte, en op dat zingenGa naar voetnoot11
d'Orakels van dien Helt te voorschijn broght.Ga naar voetnoot12
Wat eischt dit beelt? geen gout noch geen juweelen,
Een schilderskroon van d'edelste penseelen.Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 614]
| |
Op mijne afbeeldinge Door Karel van Mander.aant.Ick sloot een' ring van tienwerf zeven jaren,Ga naar voetnoot1
Toen Mander, wiens penseel, zoo rijck begaeft,
Op 's grootvaêrs spoor en faem ten hemel draeft,Ga naar voetnoot3
My schilderde, bezaeit met gryze haeren,
5[regelnummer]
Daer Fredricks kroon ontzien wort, en benijt.Ga naar voetnoot5
Zoo kan mijn schijn noch leven na mijn' tijt.Ga naar voetnoot6
| |
Afscheit Van Mevrouwe de Koninginne te Denemarck en Noorwegen, &c.
Sofia Amalia,
| |
[pagina 615]
| |
De rouw beklemde 't hart.
10[regelnummer]
De traenen in het oogh
Getuighden van haer smart.
Zy scheen een regenboogh,
Een zon, in eene wolck
Van traenen en verdriet.
15[regelnummer]
Wie schreit niet, daer al 't volckGa naar voetnoot15
De Schoone schreien ziet!
Och, klaeghdeze, och, wat raet?
Hoe slaet uw toght my neêr!
Hoe toom ick mijn gelaet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
In 't scheiden van mijn' Heer?
De Koning, dien ick fier
Den degen bondt op zy,
Treckt op, en laet ons hier.
Och lief, vergeef het my.
25[regelnummer]
Mijn yver voerde u aen,Ga naar voetnoot25
Gelijck een stout soldaet,
En holp de trommel slaen,Ga naar voetnoot27
Tot voorstant van den Staet.Ga naar voetnoot28
Ick stack de velttrompet,
30[regelnummer]
En draefde u moedigh voor,
In 't oorloghsvelt van 't bedt,Ga naar voetnoot31
En kreegh in 't endt gehoor:
Maer anders is 't van verr',
En anders in 't gezicht.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Mijn noortsche morgenstar,
Benijtge my uw licht?Ga naar voetnoot36
De Noortstar staet wel vast:
Zy wijckt niet uit haer streeck:
En laetge my in last?
40[regelnummer]
Hoe wort mijn hart zoo weeck!
Ick kenne uw' oorloghsmoedt.
Och, waer die niet zoo groot.
| |
[pagina 616]
| |
Een krijghsmans hart, vol gloet,
Geeft licht zich zelf te bloot,
45[regelnummer]
Daer niemant kogel schiet,
Noch toestreeft met zijn puntGa naar voetnoot46
Of 't is, tot mijn verdriet,
Op u, mijn ziel gemunt.
Gedenck, belieft het u,
50[regelnummer]
Hoe neef Gustavus voer,Ga naar voetnoot50
Die, noit van veltslagh schuw,
Ten dans ging, op tamboerGa naar voetnoot52
En trommel, door een vier
Van polver stael en loot,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En plante zijn banier
In 't aenzicht van de Doot.
Hoe ging 't, helaes, in 't endt?
Hy quam zijn Liefste t'huis,Ga naar voetnoot58
Gewont, getrapt, geschent,
60[regelnummer]
In 't gruwzaem moortgedruis.
Wat was de glans van 't Rijck,
Die flus zoo levend blonck,Ga naar voetnoot62
Nu anders dan een lijck,
Dat ongebalsemt stonck?
65[regelnummer]
Hy storf in 't velt: de naemGa naar voetnoot65
Blijft eeuwig op de tong
Van d'uitgebreide Faem,Ga naar voetnoot67
Bekent by out, en jong,
Ten westen, en in 't oost,
70[regelnummer]
Van d'eene in d'andere eeuw:
Maer dit 's een krancke troostGa naar voetnoot71
Voor een verlaete Weeuw.
Ay, schat de wapens van
Uw' vyant niet te licht.
75[regelnummer]
Hy is een oorloghsman,
Die voor geen' Cesar zwicht.
| |
[pagina 617]
| |
Hy waeght op een het al,Ga naar voetnoot77
En ziet geen heirspits aen:Ga naar voetnoot78
Het valle oock uit hoe 't vall'.
80[regelnummer]
Het moet 'er dan op staen.Ga naar voetnoot80
Zoo leght het niet by my
Geschapen, neen voorwaer:Ga naar voetnoot81-82
Eer zette ick, zy aen zy,
My zelve in lijfsgevaer,
85[regelnummer]
En nam u, flaeuw en warm,Ga naar voetnoot85
Zoo gy ter aerde vielt,
Voor 't jongste in mijnen arm,Ga naar voetnoot87
Heel doot, of half gezielt.Ga naar voetnoot88
Vier kroonen op mijn hooft
90[regelnummer]
Zijn my 't gevaer niet waert
U, van het licht berooft,
Door donderkloot of zwaert,Ga naar voetnoot92
Te waegen voor een ste,Ga naar voetnoot93
Of in het bloedigh velt,
95[regelnummer]
Of op de wilde zee,
Tot droefheit van ons Belt.
Gy weigert uwen toght
Te staecken op mijn klaght.
Och ofge u noch bedocht,
100[regelnummer]
Ten minste dezen nacht.
Aenschouw uw' zoon, dit kint,
Den jongen CHRISTIAEN.
Zoo gy uw bloet bemint,Ga naar voetnoot103
Laet u de moeder raên:
105[regelnummer]
Maer 't is vergeefs gezucht:
Een hooger maght, mijn lot,
Verdaeght u uit de lucht.Ga naar voetnoot107
ICK STEL MYN HOOP IN GODT.Ga naar voetnoot108
Treck heene, triomfeer,
110[regelnummer]
Den voorzaet tot een vreught,
Om d'aenwinst van 's Rijx eer,Ga naar voetnoot111
De kroon van uwe deught.
| |
[pagina 618]
| |
Aen zijne Excellentie, den Rijxhofmeester, Heer Joachimus Gerstdorp.aant.Ga naar voetnoot*Ipse sedens clavumque regit. Getrouwe Achates van den HeerGa naar voetnoot1
En Koning, die aen 't Baltisch meer,
Ten beste van zijne onderzaeten,Ga naar voetnoot3
Zich op uw hofwacht magh verlaeten;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Welwijze GERSTDORP, geene hantGa naar voetnoot5
Past zoo een eedle diamant
Met zijne flonckerende vieren,Ga naar voetnoot7
Als gy de hant, die, onder 't stierenGa naar voetnoot8
Van haer wijtstreckende gebiet,
10[regelnummer]
Zich op uw waeckende oogh verliet:
Gelijck Eneas, voor en achter,
En waer hy heentradt, noit den wachter
Achates uit zijn oogh verloor.
Het Rijck magh op 't ervaeren spoor
15[regelnummer]
Van uwe letterwijsheit draven,Ga naar voetnoot15
Uw taelen en geleerde gaven
Gebruicken, als een rijck kleenoot,
Uit 's hemels zegenrijcken schoot
Den koningklijcken Staet geschoncken.
20[regelnummer]
Men ziet de pen van Plato proncken
Met Wijzen, wien het StaetbewintGa naar voetnoot20-21
Wort toebetrouwt. men hoeft geen print
Van u te snijden naer het leven:
Gy staet in 't hart des volcks geschreven,
25[regelnummer]
En beelt u zelven levende uit
Door raet, en daet. de welvaert spruit
Uit kloeck beleit van amptenaeren,
Die nacht en dagh zich zelfs niet spaeren,Ga naar voetnoot28
Geschapen tot een ieders nut.
30[regelnummer]
Mecenas, letterwijsheits stut,Ga naar voetnoot30
| |
[pagina 619]
| |
Vergeef het dat wy, onder 't loven
Uw' luister met ons verf verdooven,Ga naar voetnoot32
Gelijck een roock den glans besmet.
De deught behoeft geen loftrompet.
| |
Groete
| |
[pagina 620]
| |
En FIERSEN, ieder in 't saizoenGa naar voetnoot16
Van zijnen Staet, de waterkanten
Aen 't Baltisch meer, en 't oude hof
Ontfing met eere de Gezanten,
20[regelnummer]
Gekoren om de pennen stof
Te geven; 't zy de geesten zwierenGa naar voetnoot21
Op dicht, dat klanck en voeten telt,
Of op doorluchtige papieren
Te weide gaen in ruimer velt.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Men reppe ons nu van niemant anders
Dan deze dry. hoe noemt men hen?
Den mont van 't Recht des Aemsterlanders,Ga naar voetnoot27
Gewapent met zijn wijze pen;
Den glans van 't edele Amerongen
30[regelnummer]
En opgang van 't gemytert Sticht;Ga naar voetnoot30
Den Staetheer van het ongedwongen
En vroome Vrieslant, noit gezwichtGa naar voetnoot32
In 't voorstaen van zijn' stijl en wetten.Ga naar voetnoot33
Dry landen, zeven te gelijckGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Gebiên my hen in top te zetten,
Op 't outer van het Noortsche Rijck:
Maer al wat vry staet, is niet veiligh
Voor ieder een: dat lofampt pastGa naar voetnoot37-38
Een Roomsche of Griecksche lier, een' Heiligh,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Daer d'afgront ydel tegens bast.Ga naar voetnoot40
Apollo raetme stil te zwijgen:
Zoo staenze in hunnen vollen krits.Ga naar voetnoot42
Mijn ouderdom wort traegh in 't stijgen.
Hier valt Parnas te steil en spits.Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 621]
| |
De bestendigheit der Kercke.
| |
[pagina 622]
| |
Om hoogh gestegen in de lucht.
25[regelnummer]
Laet alle vloecken t'zamenspannen:Ga naar voetnoot25
Laet ketteryen, hecht aen een
Geketent, monsters, en tyrannen,
Laet afgodisten, en besneên,Ga naar voetnoot28
En Talmudist, en Turcken razen:
30[regelnummer]
De Kerck bezwijckt voor geen gedruis:
Geen dreigement kan haer verbazen,Ga naar voetnoot31
Zoo lang zy met Godts heiligh Kruis
Gewapent zit. Ghy, REBOLLEDE,
Zijt maghtigh op uw Spaensche LierGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Haere eer t'ontvouwen op mijn bede
Met eenen hooger klanck en zwier.
Ick wil dien lof uw Luit beveelen.Ga naar voetnoot37
Ay treck uw snaeren op dien toon,Ga naar voetnoot38
Waerop veel duizent Englekeelen
40[regelnummer]
U volgen uit den hooghsten troon.
Dat voeght een' dienaer van veel Kroonen.
Gy zult terwijl mijn keel verschoonen.Ga naar voetnoot42
| |
Aen zijne Excellentie, den doorluchtigen Heer, Tobias Morstin,
| |
[pagina 623]
| |
Geen klein gevaer van schipbreuck liep,Ga naar voetnoot6
Wou d'Allerhooghste MORSTIN spaeren
In 's Konings dienst, daer Krakou, diep
En over hals en hooft, gedompelt
10[regelnummer]
Van krijghselenden, in dien noot,Ga naar voetnoot10
Aen alle kanten overrompelt,
Geene uitkomst zagh, een ieder vloot
Om zich te bergen, en zijn leven.Ga naar voetnoot13
Wat raet? wat gaet den Trucksesz aen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Nu d'allerstoutsten hem begeven,
En alle poorten open staen,
Het slot met zijn verlaete veste
Om noothulp schreit? hy grijpt en vatGa naar voetnoot18
Het Heilighdom des Rijx ten leste,
20[regelnummer]
En voert dien koningklijcken schat,
Zes kroonen, scepters, en gewaeden,
Door 's vyants heir, door vloet, en vier,
En berght de heilige cieraeden,Ga naar voetnoot23
Ten prijs van Gode en Kazimir,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Voor 's haeters vloeck en klaeuwen veiligh,Ga naar voetnoot25
Die, meesters van de stadt en 't hof,
Niets aenzien, heiligh noch onheiligh,
Maer wroeten 't al in bloet en stof,
Verschoonen Kerck, noch Outergaven,
30[regelnummer]
Verstooren Stanislaus rust,Ga naar voetnoot30
En d'asschen der gewijde graven,
Naer hunnen godtvergeeten lust.
Getrouwste hofstijl der Sarmaeten,Ga naar voetnoot33
Na zoo veel onrechts berghde ghyGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Te Warsou 't lijf van dien verwaten
Erfvyant, hielt uw sabel vry
Van wederwraecke en bloetvergieten,
En streckte uw' Vorst een rechte hant,Ga naar voetnoot38
Schoon duizenden de Kroon verlieten:
40[regelnummer]
Nu voert uw wijsheit, als Gezant
Van 't Rijck, het woort te Koopenhaven,
| |
[pagina 624]
| |
Gelijck uw broeder binnen Praegh,
Op wiens trompet mijn dichten draven,Ga naar voetnoot43
Zoo verre Apollo dit behaegh.
45[regelnummer]
Gy zult de groote korenschuurenGa naar voetnoot45
Van Christenrijck door vasten pais
Verdaedigen, de nagebuuren
In Koning Fredericks palais
Vereenigen naer uw vermogen:
50[regelnummer]
Dan zal mijn keel, op zang gestelt,
Uw dapperheên aen 's hemels boogen
Verheffen, langs de blijde Belt,
Waer langs de Wijssel uitgegooten
Ons toestroomt met gelade vlooten.
|
|