De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 584]
| |
J. V. Vondels Keurgedicht Op de Keurstehouderschap Van den doorluchtighsten Vorst en Heere J. Mauritius,aant.Prince van Nassau, Vorst des H. Rijx, Stadthouder te Kleef, &c.Toen zijne Vorstelijcke Doorluchtigheit, in den naem van Keurbrandenburgh, ter Keure van den Roomschen Koning trock: PROFERET IMPERIUM.
t'Amsterdam, Voor de Weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't jaer MDCLVII. | |
[pagina 585]
| |
J. V. Vondels Keurgedicht Op de Keurstehouderschap Van den doorluchtighsten Vorst en Heere J. Mauritius,
| |
[pagina 586]
| |
En eere, weigert niet het geen zijn Hoogheit past,
Die willigh, Christenrijck en elck ten dienst, wil streven
Naer onverwelckbren palm, der helden lust en leven.
15[regelnummer]
Het weldoen aen 't geslacht der menschen voeght een' Godt,Ga naar voetnoot15
Die volcken wetten stelt, en stiert door zijn gebodt.Ga naar voetnoot16
Men zagh het voorspel van dees staetsie aen lievreien
Van zilver groen en root, aen pagie, en lackeien,
Aen paerden, en karros, trompet, en banderol,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En hofsleip, elck om 't braefste. al wat men ziet staet volGa naar voetnoot20
In pracht, en heerlijckheit. geweer en wapens blaecken,
En blickren van gesteente, en gout. gewaeden kraeckenGa naar voetnoot21-22
Van rijck borduurssel, als een koningsvaert vereischt.Ga naar voetnoot23
Zoo rijst de Vorst van 't licht des morgens, eer hy reist
25[regelnummer]
Ter kimme uit, op den glans der heldre morgenstarre,
Die ieders oogen weckt, om uit te zien van verre
Hoe 't eenigh schoon, de zon, op 't voortreên van den glansGa naar voetnoot27
Des blijden dageraets, zal steigren naer den transGa naar voetnoot28
Der heemlen, op den troon van haeren gouden wagen,
30[regelnummer]
Met gloeienden robijn en diamant beslagen;
Terwijl een frissche dauw van lelien, een wolck
Van roozen om haer zweeft, die van het juichend volckGa naar voetnoot32
Zal werden aengebeên, daer duizent nachtegaelen
Uit lustprieelen haer begroeten, en onthaelen;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Dewijl zy 't al verlicht, en, vroegh en 's avonts spa,
Wat leven zoeckt verquickt, en aenqueeckt uit gena.Ga naar voetnoot36
Een stoet van Edelen, Vryheeren, Riddren, Graven
Staet reede, om op dien draf het Keurhooft naer te draven,Ga naar voetnoot38
In dit doorluchtigh stof, den Rijn op, die vast wijckt,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Daer elck een trots Romain in zulck een' drang gelijckt,Ga naar voetnoot40
Een adelaer in 't Rijck der Duitsche Roomsche Heeren,
Die onder Oostenrijck en Cesar triomfeeren,Ga naar voetnoot42
En stuiten door het zwaert van 't Keizerlijck gebietGa naar voetnoot43
Den wreeden Mahomet, die Christus grens beschiet,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En maghtiger in 't velt, door 't jammerlijck krackeelen
Der Christe Vorsten, vlamt om Christus rock te deelen,Ga naar voetnoot46
| |
[pagina 587]
| |
Die heel en nadeloos van 't krijghsvolck wert verschoont,Ga naar voetnoot47
Toen Godt, aen 't kruis gehecht, met doornen hing gekroont.
De Scepterdraeger en Aertskamerling der kamer,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Voert, als Grootmeester van zijne Orden, nu geen' hamer,
Noch heirbijl, maer den staf, en rijdt naer 't keurpalais,
Gelijck een vader van den algemeenen pais,
Die blinckt hem liefelijck ten oogen uit, zoo zedigh
Dat elck bezadight wort door dit gezicht, en vredighGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
En vriendelijck verlangt en luistert naer den toon
Van zijne wijze stem, de stut van d'oude kroon;
Waeronder duizenden van vroome zielen schoolen,Ga naar voetnoot57
Die al te noode van den grijzen stam verdoolen:
En Otto d'eerste, die het Duitsche Keizerdom
60[regelnummer]
Zoo zegenrijck verhief, en Godts gebiet alomGa naar voetnoot60
Bevredighde, vermaent, zoo 't schijnt, het keurorakelGa naar voetnoot61
Dat nu geen Koningshooft veraerde van de schakel
En keten, die een ry van eeuwen achtereenGa naar voetnoot62-63
Germanje hielt verknocht, de Vorsten, en de steênGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Door liefde en trouw verbondt, gelijck een riem de lenden
En leden t'zamenbint. zoo stuit de Vre de benden
Van burgerlijcken twist door een voorzichtich hooft,Ga naar voetnoot67
Dat al de weerelt heil en zegening belooft.
De norsse Tweedraght [die de Goden holp aen 't hollen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Toen d'appel, root van gout en blozend root, quam rollen
Door 't feest van Pelion, daer Thetis met een' kransGa naar voetnoot71
Van wier om 't hangend hair, in 't midden van den dans,
De Godtheên danssen zagh,] zal uit een' nevel loeren
Om op haer twisttrompet de maghten aen te voeren,
75[regelnummer]
Te kanten tegens een. de hemel keer' die pestGa naar voetnoot75
Uit dezen hoogen Raet, en drijfze in Plutoos nest,
Dat niet dan slangen broet, en draecken, en Chimeeren,Ga naar voetnoot77
Alektoos, Tisifons, en razende Megeeren.Ga naar voetnoot78
De zwarte Helhont, die op menschespieren vast,Ga naar voetnoot79
| |
[pagina 588]
| |
80[regelnummer]
En uit de nachtspelonck met zijn drie muilen bast,
Zy verre uit onzen dagh geketent, en verbannen.Ga naar voetnoot81
Men haet hier gruwelen, en purpere tyrannen,
Gewelt, dat schoon vergult, beholpen met wat schijns,Ga naar voetnoot83
Afgrijslijckheên bedeckt met een verniste grijns.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
De hantschoen rieckt van musk, en deckt, in schijn van handen,Ga naar voetnoot85
Den klaeuw van een Harpy, die met vergifte tandenGa naar voetnoot86
Metael en stael verbijt, en, altijt even graêghGa naar voetnoot87
En gulzigh naer den roof, haer onverzoenbre maegh
En balgh met wiltbraet van onnozelen wil paejen.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Men drijfze wegh die moort en brant en oproer kraejen,
En oorlogh, die verstockt eens menschen tijt verduurt.Ga naar voetnoot91
Germanje heeft, helaes, den krijgh te lang bezuurt,Ga naar voetnoot92
En ziet haere ackers noch te droef verwildert leggen,Ga naar voetnoot93
Begroeit met kreupelbosch, en doornehaege, en heggen.
95[regelnummer]
Zy ziet haer steden noch en merckten zonder glans,
Haer kercken omgewroet, de torens zonder trans,
De sloten diep in assche en bloedigh puin begraven,
En duizenden verarmt en uitgeput, als slaven,
Van stof en zweet begruist, met een vermoeide zielGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Herbouwen pijnelijck wat snel te gronde viel.
De hemel, nu verzoent, bestelle 't volck een' wachter,Ga naar voetnoot101
Die Mars geketent hou, zoo laet hy nimmer achter
Zijn' rugh een woestyny, en plat getreden gront,Ga naar voetnoot103
Daer 't heir een paradijs van weelde voor zich vondt.
105[regelnummer]
Mauritius, die wijdt ten Westen heen ging streven,Ga naar voetnoot105
En voor zijn aengezicht de woestheit heeft verdreven,
De menscheneeters temde, in 't noit getemt Brazijl,Ga naar voetnoot107
Geeft hoop aen 't Keizerdom dat hy, gelijk een stijl,Ga naar voetnoot108
Het Rijxrecht stutten zal, en stuiten dees Barbaeren,
110[regelnummer]
Die, onder Christus naem, het Christendom bezwaeren
Met een metaelen juck, veel lastiger alomGa naar voetnoot111
Dan oit de Heidenschap, en 't bloedigh Turckendom
Den neck der vroomen druckte: oock gaet het vast dat d'OrdenGa naar voetnoot113
Der Duitsche Ridderschap, zoo wijt befaemt geworden,
| |
[pagina 589]
| |
115[regelnummer]
Ten hooghste was gedient met dien oprechten helt,Ga naar voetnoot113-15
Wiens dapperheit beproeft zijn oorloghsspoor in 't veltGa naar voetnoot116
Van d'andre weerelt liet, en plante zijn banieren
In 't midden van het spoock en 't brullen van de dieren,Ga naar voetnoot118
Langs d'Indiaensche kust, en hielt den vyant staen,
120[regelnummer]
In 't lant vol wildernis, en op den Oceaen,
Daer Portugezen, en afgrijsselijcke Wilden,Ga naar voetnoot121
Op hem hun grof geschut, en bitse pijlen spilden.Ga naar voetnoot122
De Koning aen de Belt vercierde noit de borst
En boezem van een' helt en zegenrijcken Vorst
125[regelnummer]
Met zijnen Olifant, rechtvaerdiger noch trouwer,Ga naar voetnoot123-25
Dan dezen rustigen en moedigen Nassouwer,Ga naar voetnoot126
Van Keizer Ferdinand verheven, tot een blijckGa naar voetnoot127
Dat deught dien Kruishelt zalft ten Vorst van 't Roomsche Rijck,Ga naar voetnoot128
Waer op de broederschap van zijn geheilighde Orden
130[regelnummer]
Getrooster 't heiligh zwaert ging op haer zijde gorden,
En zwoer de horens van de Turcksche halve maen
Te breecken, waerze 't licht van 't Kruis in 't licht quam staen.Ga naar voetnoot129-32
Toen scheen de Bosforus, gedeckt met kruisgaleien,Ga naar voetnoot133
Daer hy Europe houdt van Asien gescheien,
135[regelnummer]
Te juichen, en het hof van Ottoman vermantGa naar voetnoot135
Te vlughten door de lucht, en over zee en zant,
Met zijne pesten, en verdoemelijcke vloecken,Ga naar voetnoot137
Arabie, en het graf van Mahomet te zoecken.
Zoo moedight Mauritius, op het zwaejen van de vaen,
140[regelnummer]
Met zijn Grootmeesterschap de Christe Ridders aen.
De grens der waerheit vrees' noch ramp, noch ongevallen,Ga naar voetnoot141
Noch dat 's erfvyants heir te Weenen voor de wallenGa naar voetnoot142
De tenten spannen zal, zoo lang dees wachter leef,
En uit den toren waeckt van 't Vorstelijcke Kleef.
145[regelnummer]
Dees, gravende aen 't geberght naer versche watersprongen,Ga naar voetnoot145
En levende aders, die om strijt door d'aerde drongen,
Van hem tot eene bron vergadert in een vat,Ga naar voetnoot147
Ontdeckte ons zijn fortuin, den opgedolven schat,
| |
[pagina 590]
| |
En in dien rijckdom een medalje, daer de lezer
150[regelnummer]
Noch Cajus Julius in las, en 't beelt van CezerGa naar voetnoot150
Zagh straelen uit metael, dus lang den dagh misgunt,Ga naar voetnoot151
En noch zoo klaer, als of de munt eerst was gemunt;Ga naar voetnoot152
Een heilzaem voorspoock, dat die vorstelijcke pandenGa naar voetnoot153
Der Roomschen, lang gestroit, noch vielen in de handenGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Van zulck een' dappren Vorst, die recht naer Cezar aert,
Wanneer de noot vereischt dat hy het wettigh zwaert
Voor 't algemeene best magh voeren en gebruicken
Op vyanden, voor wiens gewelt het Recht moet duicken.Ga naar voetnoot158
Toen gaf het beelt een' glans, en scheen dus Maurits aenGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Te spreecken: groote Vorst, ick zie een weerelt staen
Gereet tot uwen dienst. ick zie op hooge troonen,
Eer 't jaer zijn ronde sluit, den Roomschen Koning kroonen
Te Franckfort met uw stem, op Fredrick Willems naem,Ga naar voetnoot163
In 't aenzicht van de Nijt; en Duitschlant zal uw Faem
165[regelnummer]
Verheffen aen de lucht, zoo hoogh zy stijght in 't vliegen
Ten top uit van uw hof, het vorstelijcke Siegen.Ga naar voetnoot166
Aenvaert hierop ons beelt, en zet het Cezar by,Ga naar voetnoot167
Als hy de kroon ontfangt, op onze profecy,
Gelijck een nazaet van den stoel, by ons bezeten,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En, na de zestiende eeuw, noch gaef, en ongesleeten.
De Keizer Adolf, d'eer van uw' Nassauschen stam,Ga naar voetnoot171
Die, na de dertiende eeuw, zoo hoogh te steigren quam,Ga naar voetnoot172
Bewaerde d'eer van 't Rijck, het welck ten lange lesteGa naar voetnoot173
Verdooven wil den glans der Byzantijnsche veste,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Die nu van verre, alree gedootverft, beeft, en schudt,Ga naar voetnoot175
Dewijl ghy mijnen stoel in 't Westen onderstut
Met uwe schouderen, in 't midden van de Heeren,
Gemoedight op uw punt den dollen Mars te keeren,Ga naar voetnoot178
Die zelf voor 's Gravenwaert u dreighde met de doot,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En met zijn karrabijn het oor in stucken schoot,
Waerom ghy waerdigh waert met Schencks geweer te proncken,
En 't harnas, daer hy me ter Waele in is gezoncken,
| |
[pagina 591]
| |
Om Kleef te dienen tot een trotse zegeprael,
Zoo lang de zon verrijze, en schittere in 't metael.
185[regelnummer]
Gelijck de Zevenstar in 't Noorden en zijn pleckenGa naar voetnoot185
By wijlen eenen rock van gout schijnt aen te trecken,
Die heerelijcker blinckt, wanneer de nevel vlught,
De wint den hemel vaeght en zuivert aen de lucht,Ga naar voetnoot188
Die lang betrocken hing voor 't aengezicht der volcken;
190[regelnummer]
Zoo wil, op uwe komst, de Nijt, met al haer wolcken,Ga naar voetnoot190
Lang zwanger van 't gedroght en aengehitste spoock,Ga naar voetnoot191
Verdwijnen al verbaest, gelijck een vuile smoock,Ga naar voetnoot192
Die 't keurgezicht verblint, en, voedende 't mistrouwen,Ga naar voetnoot193
Belet den heldren glans der hemelen t'aenschouwen,
195[regelnummer]
Te letten op het heil der volcken, en de rust
Van 't lieve Vaderlant, met reden waert gekust,Ga naar voetnoot196
Als echte moeder van de vrygebore zoonen,
Die onder haer gezagh een zelve huis bewoonen,Ga naar voetnoot198
Gevoedt met eene melck, gequeeckt in eenen schoot,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Verdaedight door haer trouw in wederspoet, en noot.Ga naar voetnoot200
De Zevenstar des Rijx, om 't rijxgeschil t'ontwarren,
Nu aengegroeit tot acht, dry heilge myterstarren,Ga naar voetnoot202
Vijf weereltlijcke, klaert aen d'oevers van de Main
Nu op, daer d'oude stadt en 't mercktvelt valt te kleinGa naar voetnoot203-204
205[regelnummer]
Voor zulck een' dicken drang van allerhande staeten,Ga naar voetnoot205
En stercken t'zamenvloet des volcks, uit alle straeten.Ga naar voetnoot206
Hier rijdt d'Aertsschenker, die, by ieder wellekoom,Ga naar voetnoot207
De kroon des Muldaus voert en van den Donaustroom,Ga naar voetnoot208
Gesterckt met Godts gewijde, een trits Rijxkantzelieren,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Bewaerders van 't geheim, en zegels, en papieren;
d'Aertstruckses van het Rijck; dan die 's Rijx schat bewaert;Ga naar voetnoot211
d'Aertsmaerschalk, wijt en zijt ontzien door 't Recht van 't zwaert.Ga naar voetnoot212
Keur Brandenburgh, wiens zorgh de scepter wert gegeven,
Als 's Rijx Aertskamerling, ziet Maurits, aengedrevenGa naar voetnoot214
| |
[pagina 592]
| |
215[regelnummer]
Van yver, om met lof zijn keurampt te bekleên,Ga naar voetnoot215
Zoo loflijck als dit huis oit aen de Main verscheen,
Waerom zijn edel paert nu hooger draeft, op 't praelenGa naar voetnoot217
Des scepters, root van gout, en d'oogen trotser straelen
Uitschieten, nu de zon van Nassau het berijt,
220[regelnummer]
Daer 't schuimbeckt, en, vol gloets, den gouden breidel bijt,
En knabbelt zijn gebit, oock zonder te verwilderen.Ga naar voetnoot221
Zoo kon Apelles kunst den Alexander schilderen,
Wien eene weerelt veel te naeu viel, en te kleen,Ga naar voetnoot223
Toen hy om d'andre docht, daer Maurits heeft gestreên,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Te water en te lande, en, in der Mooren oogen,Ga naar voetnoot225
Geblixemt met geschut, den hagel van hun boogen
Op zijne borst gestuit, en stadt, en slot gebouwt,Ga naar voetnoot227
Die noch naer zijnen naem den tijtel voert en houdt,
En eeuwigh houden zal, zoo lang zijn Batavieren
230[regelnummer]
Hun vlooten, rijck bevracht, rondom den aerdkloot stieren.
Een roock van wieroockgeur en offren en gebeên
Betreckt alom de lucht, en stijght, uit alle steên
En kercken, naer den stoel der Godtheit, daer AertsengelenGa naar voetnoot233
Hun hemelsch koormuzijck uit negen kooren strengelen,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Gereet om d'Eendraght af te zenden naer beneên,
Uit liefde tot de rust, den welstant van 't gemeen.
Men ziet de Heeren en gehoorzaeme onderdaenen
't Gewijde marmer met den dauw van zilte traenen
Besprengkelen, om Godt te zoenen, nimmer moe;
240[regelnummer]
Te smeecken dat de straf, en 't snerpen van zijn roe,Ga naar voetnoot240
Zoo menigh jaer beproeft, den rugh des volcks verschoone,Ga naar voetnoot241
En niet de rijxkroon van den Koning in een kroone
Van distelen verkeer', die Christus hair en hooftGa naar voetnoot243
Misverft met sprengklen bloets, dien heldren glans verdooft,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
En 't heiligh licht bedroeft, dat neder plagh te schijnen;Ga naar voetnoot245
Terwijl hy uit een' troon van blijde Cherubijnen,
Ons jammeren aenschout, in dezen droeven tijt,
Vol oproer, haet, en twist, en onverzoenbren strijt.
| |
[pagina 593]
| |
Schept moedt, ghy volcken van een tonge en menigh lantschap,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Een lichaem, door een ziel vereent, nu 't Keurgezantschap
Prins Maurits wort betrouwt, op eenen top, zoo steil,Ga naar voetnoot251
Zoo gladt in 't steigeren; verwacht van boven heilGa naar voetnoot252
En vollen overvloet met uitgeschudden horen.Ga naar voetnoot253
De rijpe muskadel, en ooft, en weeligh koren,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
En zilver, en fijn gout, en ertz, en wat de Mijn
In 's aerdtrijx aderen, voor lucht, en zonneschijn,
Zoo hellediep begroef, wort in uw' schoot gegooten.
De steden half verwoest, de lang vervalle sloten,
De woeste wildernis, en ackers, overgroeit
260[regelnummer]
Van klisse, en onkruit; hof, en wijngert, noit gesnoeit,
Herbouwt, herstelt, herploeght, herbint hy, dat de rancken
De telgen, stadt en dorp den goeden Maurits dancken.
Zijn lust is weldoen, door een onvermoeit beleit.
Hy weit zijn hart in 't gras, daer 't vee zich zat in weit,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
En baeckert in de zon, terwijl zijn uiers zwellen.Ga naar voetnoot265
De bykorf levert was en nektar uit zijn cellen.
Het snedigh kouter glimt, en glijt door vette klay.Ga naar voetnoot267
De herder weckt den galm met ruischpijp, en schalmey,Ga naar voetnoot268
En riet, en Duitsche fluit, in koele en frissche lommer,
270[regelnummer]
Ontslagen van verdriet, en vry van zorge en kommer.
Zoo piepte 't suickerriet, toen hy, der zeden stijl,Ga naar voetnoot271
Verdaedighde den Staet van 't leckere Brazijl,Ga naar voetnoot272
Dat onder hem het hooft zoo rustigh op dorst beuren,Ga naar voetnoot273
Als 't hing na zijn vertreck, en deerlijck sloegh aen 't treuren,
275[regelnummer]
En quijnen, toen het bleeck hoe braef een eenigh manGa naar voetnoot275
Van kloeckheit en beleit een nieuwe weerelt kan
Bevredigen door gunst en goetheit, daer geen menschen,Ga naar voetnoot277
Maer Wilden uit den aert om zulck een' vader wenschen,Ga naar voetnoot278
Die, meer dan mensch, een' Godt gelijckt in menschenschijn,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Wiens zegen vloeit, en groeit, gelijck by wijl de Rijn
Niet voor zich zelven stroomt, maar uitberst, om ten lestenGa naar voetnoot281
Het quijnende ackerlant te voeden en te mesten
| |
[pagina 594]
| |
Met slib van zijnen stroom, en regen, uit de lucht
Gevallen in zijn kil, ten dienst van vee, en vrucht.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Prins Maurits vaeght den pas en alle Heere straeten.Ga naar voetnoot285
De reizende magh zich op Nassaus zorgh verlaeten.Ga naar voetnoot286
De vrachtkar vaert gerust. de wagens kraecken vastGa naar voetnoot287
Met zijde, schat, en gout, en zilver overlast.Ga naar voetnoot288
De burger op zijn wacht magh vranck en veiligh slaepen.Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Hy schijnt ter heerschappy geboren, en geschapen:
En, zoo zijn keur tot rust der weerelt iet vermagh,Ga naar voetnoot291
En luistert deze schael en zulck een overslaghGa naar voetnoot292
Naer 't woort, hem toebetrouwt; men hoeft niet eens te duchtenGa naar voetnoot293
Dat Duitschlant, overstroit van ydele geruchten,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Een Roomsche Koning sta te vreezen, die zijn' eedtGa naar voetnoot295
Min waert acht dan zijn kroon en glansrijck purpren kleet:
Dat zal men uit de Faem en keurtrompet verneemen.Ga naar voetnoot297
Zoo zy Prins Maurits by 't gekroonde hooft van BemenGa naar voetnoot298
En Hongeryen op dees hooghtijt wellekoom.
300[regelnummer]
Zoo houde al 't Keurgezagh de woestheit by den toom.Ga naar voetnoot300
|
|