De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXXXII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Ecce quam bonum, & quam jucundum. Ay zie, hoe zoet en lieflijck is 't
Dat broeders dus eendraghtigh
Te zamen woonen, zonder twist!
Dat leven rieckt waerachtigh
5[regelnummer]
Gelijck de geur, die 't hart verblijt,
Wanneer d'Aertspriester wort gewijt:Ga naar voetnoot4-6
Gelijck de balssem, die op 't hooft
Van Aron uitgegooten,
| |
[pagina 538]
| |
Den allereêlsten geur verdooft,
10[regelnummer]
En, in zijn' baert gevlooten,
Om hoogh den zoom des kleets besproeit,
En lieflijck rieckt, zoo lang die vloeit.
Zoo koomt de dauw van Hermon neêr
Op Sion 's morgens vloejen:
15[regelnummer]
En om deze eendraght wil de Heer
Des zegens hen besproejen
Met zijnen zegenrijcken geest,
En 't leven, dat geen sterven vreest.Ga naar voetnoot18
|
|