De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 536]
| |
De CXXXI. Harpzang.Ga naar voetnoot*Memento, Domine, David. Gedenck, o Godt, aen David, hoe zachtzinnig
Hy, jaeren lang vervolght, zoo fel en vinnigh,
Zich zelven, vry van alle wraecke en schult,
Zoo stil droegh met gedult.
5[regelnummer]
Uit dezen aert heeft hy, zoo lang te vooren,Ga naar voetnoot2-5
Met eenen eedt belooft, en dier gezworen
Aen Jakobs Godt, den Heer van 't erfverbont,
En sprack dit met zijn' mont:Ga naar voetnoot8
De schaduw van mijn huis zal my niet decken;
10[regelnummer]
Ick zal op 't bed mijn beenen niet uitstrecken;
Geen vaeck beschiet mijn oog, noch 'k val gerust
In slaep naer mijnen lust;
Ten zy ick eerst geniete, op mijne bede,
Een rustplaets voor Godts bondtkiste, eene stedeGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Voor Jakobs Godt, een heerlijck koortapijt,Ga naar voetnoot15
De Godtheit toegewijt.
Wy hebben noch, van mont tot mont, onthouwen
Hoe eer Godts kist in Efraïms landouwenGa naar voetnoot18
Gerust stont, en wy vonden haer voortaenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
In bosch en velden staen.
Wy zullen, daer zy rust, met ons Levijten
Opklimmen, en haer onder Godts tapijten
Aenbidden, als Godts eige voetschabel,Ga naar voetnoot23
Ontslagen van gequel.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Waeck op, o Heer, treck op, na ons verdrieten,
Daer gy in 't ende uw rust eens mooght genieten
Op uwen troon, bevrucht van heilighdom,
Dat lange zworf alom.Ga naar voetnoot25-28
Gerechtigheit bekleede uw Priesterschappen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Laet uw gewijde al juichende opwaert stappen.Ga naar voetnoot30
Keer uw gezicht om Davids wil niet straf
Van uw' Gezalfden af.
De Godtheit zwoer het David dus met eeden:
| |
[pagina 537]
| |
De Godtheit zal die nimmer overtreden:
35[regelnummer]
Ick zweere uw bloet, en afkomste, uwen zoonGa naar voetnoot35
Te zetten op uw' troon.
Indien uw zoons slechts mijn verbont bewaeren,
En wetten, die ick hun zal openbaeren,
Hunne afkomst houdt u stoel, eeuw in eeuw uit,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Van stam tot telgh en spruit:
Want d' oppermaght heeft Sion uitgekoren,
Gekoren tot zijn' troon. hy laet zich hooren:Ga naar voetnoot42
Dit is en blijft mijn rustplaets voor altoos,
Dewijl ick dees verkoos.
45[regelnummer]
Ick zal die weêr verrijcken met mijn' zegen,Ga naar voetnoot45
Met weit verzaên wat arm is, en verlegen.Ga naar voetnoot46
'K zal Priesters en gewijden heiligh kleên.Ga naar voetnoot47
Zy stappen juichend heen.
Hier zal mijn maght verheffen Davids horen.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Ick hebbe een licht ontsteecken, en verkooren
Voor mijn' gezalfde, om voor zijn aengezicht
Te schijnen met zijn licht.
Ick zal alom zijn haeters, hoeze oock razen,
Beschaemen, en verbystren, en verbazen.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
De heiligheit zal bloejen in zijn kroon,
Vol glans, en luister schoon.
|
|