De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXXX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Domine, non est exaltatum. Myn hart is niet vermeeten
Van hoovaerdy bezeten.
Geen trotsheit, noo gestuit,Ga naar voetnoot3
Ziet my ten oogen uit.
5[regelnummer]
Mijn wandel was, als dwazen,Ga naar voetnoot5
Noit trots en opgeblazen,
Noch 'k roemde, al t'onbedocht,
Het geen ick niet vermoght.
Heb ickme uit trotsheit, sedert
10[regelnummer]
Mijn boete, niet vernedert,
En, als een kint, gespeent
Van 's moeders borst, verkleent;
Zoo blijf mijn ziel, bezweecken
In druck, van u versteecken.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dat Jakobs vroom geslacht
Godts hulp en troost verwacht',
Die, nu en t'allen tijden,
Zijn stammen zal verblijden.
|
|