De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXXIX. Harpzang.Ga naar voetnoot*De profundis clamavi. O Heer, om noothulp riep
Ick u uit 's afgronts diep.
O Heer, aenhoor ons schreien,
En luister toch, en let
5[regelnummer]
Met aendacht op 't gebedt,
Waerdoor wy hulp verbeien.
Wilt gy ten oordeel gaen,
Op 't geen hier wert misdaen,
Wie kan zijn zaeck verweeren?Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer gy verzoent de smet
Door uw genadewet.
Geen misdaet kan my deeren.
| |
[pagina 535]
| |
Mijn ziel betrouwde op 't woort
Van Godt, die my verhoort.
15[regelnummer]
Mijn ziel beval haer zorgen
Aen Godt. Al Godts geslacht
Betrouwt zich op zijn wacht,Ga naar voetnoot17
Tot 's nachts toe, van den morgen:
Want by zijn Majesteit
20[regelnummer]
Vint elck bermhartigheit,
En rijckdom van genade.
Hy streckt der stammen zoen.
Hy rekent geen misdoen,
En draeght hun schult en schade.
|
|