De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXXVII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Beati omnes, qui timent Dominum. Wel zaligh is 't geslacht,
Dat Godt vreest, en gestadigh
Op 's Hemels wetspoor acht.Ga naar voetnoot3
De Godtheit zal genadigh
5[regelnummer]
U door uw hantwerck voên,
Geen rampspoet u bejegenen.
Hy zal met overvloên
Uw werck en handel zegenen.
Uw huisvrouw zal, gelijck
10[regelnummer]
Een vruchtbre wijngaert, bloejen,
Die aen den muur zich rijck
In top spreit onder 't groejen.
Uw kinders, frisch en schoon,
Staen om uw' disch, geslooten
15[regelnummer]
Als eene tafelkroon,
Gelijck olijfbooms loten.
Zoo begenadight Godt
Godtvruchtigen, en vroomen.
Hy wil uit Sions slot
20[regelnummer]
En koor u overstroomenGa naar voetnoot19-20
| |
[pagina 533]
| |
Met vollen overvloet,
Op dat gy al uw leven
Jerusalem door spoet
En rijckdom ziet verheven:Ga naar voetnoot22-24
25[regelnummer]
Dat gy kints kinders meughtGa naar voetnoot25
Met lust en vreught aenschouwen,
En 't stamhuis zien verheught
In vre den acker bouwen.Ga naar voetnoot27-28
|
|