De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Levavi oculos meos in. 'k Hef mijne oogen naer de duinen:Ga naar voetnoot1
Van om hoogh
Koomt mijn noothulp uit haer kruinen:
Uit Godts booghGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Koomt mijn noothulp van d'alwaerde,Ga naar voetnoot5
Die noit sliep,
Hemel, lucht, en zee, en aerde
Bouwde en schiep.Ga naar voetnoot6-8
Dat is recht: hy stiere uw treden,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Datze niet
Struickelen: hy hoede uw schreden
In verdriet.Ga naar voetnoot11-12
| |
[pagina 525]
| |
Die u hoedt blijve om u waecken.
d'Oppermaght,
15[regelnummer]
Die voor Jakobs huis en daecken
Houdt de wacht,
Zal niet sluimeren, noch slaepen.
Godt bevrijt
Godt verdaedight u rechtschapen.
20[regelnummer]
Vrees geen' strijt:Ga naar voetnoot20
Zijne hant bedeckt u blijde
Op het vlack.Ga naar voetnoot21-22
Geene zon, by middaghtijde,
Daer geen dack
25[regelnummer]
U beschaduwt, zal u steecken;Ga naar voetnoot24-25
Geene maen
's Nachts u zien van kou bezweecken,
En vergaen.Ga naar voetnoot27-28
Godt behoedt u voor gevaeren,
30[regelnummer]
Hoede uw ziel.
Godt wil uwen gang bewaeren,
Hoe 't geviel;Ga naar voetnoot32
't Zy gy ingaet, of naer buiten,
Van nu aen,
35[regelnummer]
Tot daer d' eeuwen nimmer stuitenGa naar voetnoot35
Op heur baen.
|
|