De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXIX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Ad Dominum cum tribularer. Als ick beneepen was
Van droefheit, riep ick ras
Om hulp naer Godt gestadigh,
Die my uit dien gerusten schoot
5[regelnummer]
Des hemels hoorde, en zoo genadigh
Verloste in noot.
Ick riep: bevryme toch
Voor 't onrecht en bedrogh
Der smettelijcke monden.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Wat artseny, wat heelzaem kruit
Geneest de tong, die d'eer kan wonden,
En 't goet misduit?Ga naar voetnoot10-12
Zy quetst van verre, juist
Als pijlen, met de vuist
15[regelnummer]
Van eenen reus geschooten.Ga naar voetnoot15
Zy wont het hart, waerop zy mickt,
| |
[pagina 524]
| |
Zoo snel, als blixem steile slootenGa naar voetnoot17
Verbrant, en schrickt.Ga naar voetnoot16-18Ga naar voetnoot18
Och, dat ick langer hier
20[regelnummer]
Met wilden Arabier
En Ismaël moet wrijtenGa naar voetnoot21
In Kedar, en in tenten bangGa naar voetnoot19-22
En druckigh al mijn leven slijten.Ga naar voetnoot22-23
Wat valt dit lang!
25[regelnummer]
Ick, altijt vregezint,
Most omgaen onbemint
Met hun, die vrede vloecken.
Sprack ick van pais voor 't algemeen,
Zy troffen my uit alle hoecken,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En zonder reên.
|
|