De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXVIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Beati immaculati in via.
Aleph.
Wel zaligh is de man, die onbesmet
Terwijl hy leeft de baen houd van Godts wet.
Wel zaligh is de man, wiens rein gewisseGa naar voetnoot1-3Ga naar voetnoot3
Godt zoeckt, zich houdt aen zijn getuigenisse:
5[regelnummer]
Want al wie slimme en kromme gangen gaen,
Verdwaelen blint van Godt, en zijne baen.
Gy hebt, o Godt, belast aen uw vertrouwden
Uw wetgeboôn te volgen, en te houden.
Och, of ick al mijn treden zetten moght
10[regelnummer]
Om uw gerecht te volgen wel bedocht.Ga naar voetnoot10
Indien ick 't oogh wel naeu sloegh op uwe orden
En regels, 'k zou dan nimmer schaemroot worden.
Ick loof u, uit een oprecht hart bekeert,Ga naar voetnoot13
Dat ick uw Recht en uitspraeck heb geleert,
15[regelnummer]
En wil dit Recht bewaeren zonder vlecken.
Gy zult uw hant niet eeuwigh van my trecken.
| |
[pagina 513]
| |
Beth.
Hoe hoedt de jeught zich allerbest, o Godt,
Voor 't glibberen? zy lette op uw gebodt.Ga naar voetnoot18
Zoo zocht ick u van harte te gelijcken.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Och, laetme niet van uw geboden wijcken.
'K besloot uw woort en wil in 't hart gevat,
Om niet voor u te treên van 't rechte padt.
Och, leerme toch hoe gy den mensch rechtvaerdigt.
Die zegen vloeit op hem, dien gy 't gewaerdight.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Mijn lippen staen niet stil, en zien alleen
U naer den mont, als zy uw' wil verbreên.Ga naar voetnoot26
'K heb lust om uw getuigenis te vatten.
Uw spoor behaeght my boven alle schatten.
Ick oefenme in geduurigh overlegh
30[regelnummer]
Van uw geboôn, en mercke op uwen wegh.Ga naar voetnoot30
Het lustme uw Recht aendachtigh af te meeten,
En nimmermeer uw woorden te vergeeten.
Gimel.
Herstel uw' knecht zijn kracht: verweck zijn ziel,
Dat zy uw woort bewaer', zooze ergens viel.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Schuif misverstant van mijn gezicht byzonder,Ga naar voetnoot35
Dat ick uw wet bespiegele in haer wonder.Ga naar voetnoot36
Ick ben op d' aerde een vreemdling vol verdriet.Ga naar voetnoot37
Onttreckme 't licht van uw bevelen niet.
Mijn ziel heeft lust zich zelve t'allen tijden
40[regelnummer]
Met een begeerte aen uw geboôn te wijden.
Gy straft den trotse. al wie u woort niet zoeckt,
En afwijckt van uw wetten is vervloeckt.
Ontsla my van den smaet der reuckeloozen:Ga naar voetnoot43
Want ick hebbe uw getuighenis verkozen.
45[regelnummer]
Der Vorsten Raet verlasterde uwen knecht:Ga naar voetnoot45
Noch liet hy niet zich t'oefnen in uw Recht:Ga naar voetnoot46
Hy overwoegh de tuigen van uw bladen,Ga naar voetnoot47
En zocht zich met uw wetten te beraeden.
| |
[pagina 514]
| |
Daleth.
Mijn hart hing noch aen aerde en stof gehecht.
50[regelnummer]
Herschepme naer u woort, en 't hemelsch Recht.Ga naar voetnoot50
Ick klaegde u mijn vergrijp: gy hoort my klagen.
Ontvouwme u Recht, en leerme u oogh behaegen.
Berechtme van uw Recht en rechte baen,Ga naar voetnoot53
En oefenme om uw wondren te verstaen.
55[regelnummer]
Mijn ziel geraeckt in slaep van moeilijckheden.Ga naar voetnoot55
Bevestighme in uw lesse, en wijze zeden,
Op dat ick 't padt van onrecht schuwen magh,
Door uw genade u natreên uit ontzagh.Ga naar voetnoot58
'K heb waerheits baen voorzichtigh uitgekoren,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Uw rechten noit uit mijn gezicht verloren,
En hing aen uw getuighenis, en raên.
O Heer, laet my, laet my niet schaemroot staen.
Toen gy mijn hart ontsloot, en uit quaemt zetten,
Liep ick voor wint de streeck in van uw wetten.Ga naar voetnoot63-64
He.
65[regelnummer]
Nu schrijfme u Recht, gelijck een heilwet, voor:
Ick zal doorgaens dat volgen op uw spoor.Ga naar voetnoot66
Verleenme geest, dat ick uw wet grondeere,Ga naar voetnoot67
En in mijn hart bewaere, u diene, en eere.
Geleyme toch op 't padt van uw gebodt:
70[regelnummer]
Dat zocht ick met verlangen, o mijn Godt.
Beweegh mijn hart tot uw getuighenissen,
Tot goutzugt niet, die God om 't gout wil missen,Ga naar voetnoot72
En sluit mijn oogh voor weereltsche ydelheên.
Leer my de baen des levens weêr betreên,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En prent uw wet in mijn gemoedt, en zinnen,
Op dat ick u godtvruchtigh magh beminnen.Ga naar voetnoot76
Besnoey het quaet in my, die ongewisGa naar voetnoot77-76
Noch vrees: dewijl uw juck zoo lieflijck is.
'K heb naer uw woort en wil alleen verlangen:
80[regelnummer]
Behoeme dan by 's levens rechte gangen.
| |
[pagina 515]
| |
Vau.
Uw heilgena bestraele nu mijn hooft,
Uit uwen troon, gelijck gy hebt belooft,
Dat ick, wiens hoop op u stont onbezweecken,
Den mont stopp' die uw woorden tegenspreecken.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Sluit toch mijn' mont niet toe, die overlooptGa naar voetnoot85
Van u, en op uw Recht en waerheit hoopt.
Ick zal uw wet bewaeren, overwegen
Eeuw in, eeuw uit, gesterckt door uwen zegen.
Ick weidde breet, en zonder schrick altoos:Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Want ick uit liefde uw woort, en wil verkoos.
Ick sprack hier van voor Koningen, en Heeren,
En zwichte noit in 't voorstaen, en verweeren.Ga naar voetnoot92
Ick nam mijn' lust in dees bespiegeling
Van uw gebodt, dat my ter harte ging.
95[regelnummer]
Ick hiel de hant met lust hieraen in 't wercken,Ga naar voetnoot95
En nam vermaeck op uw geboôn te mercken.Ga naar voetnoot96
Zain.
Gedenck, o Heer, uw' dienaer naer uw woort,
Dat zijne hoop versterckt, als hy dit hoort.
Dit trooste my, als ick door druck most streven:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Want uw belofte en trouw hiel my by 't leven.
De wreevle leefde alom te snoot met my:Ga naar voetnoot101
Noch weeck ick van uw wet niet op zijn zy.Ga naar voetnoot102
Ick docht hoe gy van aenbegin den loosteGa naar voetnoot103
Betoomen kost, dat my in droefheit trooste.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
'K zagh 's boozen staet met mededoogen aen,
Die uwe wet verlaeten, en versmaên:
Mijn zanglust prees uw wet, en recht, en zeden,
Terwijl ick hier in ballingschap ging treden.
U naem stont 's nachts in mijn gemoet geplant.
110[regelnummer]
'K bewaerde uw wet, gelijck een dierbaer pant.Ga naar voetnoot110
Dit wedervoer my doorgaens, die uw wettenGa naar voetnoot111
Verkoren had om naeu hierop te letten.
| |
[pagina 516]
| |
Heth.
Ick sprack: o Heer, gy zijt mijn lot en deel:Ga naar voetnoot113
Dies ick uw wet bewaere, als een juweel.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Ick badt voor uw gezicht uit al mijn harte:
Ontferm u mijns, naer uw belofte, in smerte.
Ick sloegh mijn padt wel gade, en tradt gewis,Ga naar voetnoot117
En volghde 't spoor van uw getuigenis.
Ick sta bereit [geen ramp zal my vervaren,]
120[regelnummer]
Uw wetten en geboden te bewaeren.
De stricken der godtloozen op uw padt
Belaeghden my, die noit uw wet vergat.
'K ontwaekte 's nachts: ick loofde u met u knechtenGa naar voetnoot123
En overwoegh uw wetten en uw rechten,
125[regelnummer]
Als een genoot van 't heilige geslacht,Ga naar voetnoot125
Dat op uw wet en wetgeboden acht.
Al 't aerdtrijck is gepropt van uw genade.Ga naar voetnoot127
Leer my uw wet en Rechten vroegh en spade.
Teth.
Gy handelt heel genadigh met uw' knecht
130[regelnummer]
Naer uw belofte en woort. och leerme u Recht,
Genade, en tucht, en weetenschap aenschouwen:
Ick stelde op uw geboden mijn betrouwen.
'K verliepme, eer gy my strafte, en troft zoo fel:Ga naar voetnoot133
Hierom bewaere ick vierigh uw bevel.
135[regelnummer]
Goedaerdige, berechtme toch goetaerdichGa naar voetnoot135
Van uw gerecht, en wetten, zoo rechtvaerdigh.
De boosheit der hoovaerdigen groeit aen;
Dies zoecke ick meer uw wetten ga te slaen.
Hun hart verhardt, als stremsel, zonder zegen:Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En ick volharde uw wetten t'overweegen.
't Was oirbaer dat gy my verneêrde in smert,
Op dat ick diep uw rechten plantte in 't hart.
Heel oirbaer was 't uw wet in 't hart te schrijven,
My waerder dan veel goude en zilvre schijven.
| |
[pagina 517]
| |
Iod.
145[regelnummer]
Uw hant bootseerde en schiep my, als ick ben.
Geef my verstant dat ick uw lessen kenn'.
Godtvruchtige aert zal 't zien, en zich verblijden,Ga naar voetnoot147
Dewijl ick hoopte op uw gebodt in lijden.
Ick wist, o Godt, hoe vast uw oordeel gaet.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Gy hebt met recht vernedert mijnen staet.
Laet uw gena my troosten, dus verschoven:Ga naar voetnoot151
Gelijck gy my goetaerdigh woudt beloven.
Laet uw gena my troosten, dat ick leef',
Die hart en zin uw wetten overgeef.
155[regelnummer]
Verplet den booze, om zijnen snooden handel
Met my, die stil naer uwe wetten wandel.
Godtvruchtigen, die uwen wil verstaen,
Bekeeren zich met my op uwe baen.Ga naar voetnoot158
Uw wet en Recht mijn hart van smetten vaege:
160[regelnummer]
Zoo sta ick niet beschaemt in straffe, en plaege.Ga naar voetnoot160
Caph.
Mijn geest bezwijckt van yver voor uw wet,
Als ick mijn hoop op uw beloften zet.
Mijn oogh bezweeck in 't uitzien, na lang treuren.
Ick sprack: wanneer zal my uw troost gebeuren?
165[regelnummer]
Ick ben gelijck een dick berijpte flesch:Ga naar voetnoot165
'K verworp nochtans geensins u woort, en les.
Hoe lange moet die smaet uw' knecht dus quellen?
Wanneer zult gy mijn haeters vonnis vellen?
De booze komt met logentroosten voort,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En droomen, die niet stemmen met uw woort.Ga naar voetnoot170
Uw wetten zijn oprechte en loutre waerheit.
Mijn haeter perstme: och, helpme in deze naerheit.Ga naar voetnoot172
Zy maelden my bykans tot asch, en stof,
Noch scheide ik niet van 't heilrecht, rijk van lof.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Behoume toch door uw genade in 't leven:
Ick zal uw wet en wil niet wederstreven.
| |
[pagina 518]
| |
Lamed.
Uw heiligh woort en hemelsch raetsbesluit
Dat duurt om hoogh alle eeuwen in en uit.
Uw waerheit bloeit en duurt van stam in ranken.Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Gy bouwde d' aerde, en nimmer zalze wancken.Ga naar voetnoot180
De dagh volhardt in d' orde, die gy stelt.
Het dient u al, en buight voor uw gewelt.Ga naar voetnoot182
Had ickme niet gehouden aen uw leering,
Ick waer misschien vergaen in mijn verneêring.
185[regelnummer]
'K wisch noit u Recht en vryspraeck uit mijn ziel:
Want 't was uw Recht, dat my in 't leven hiel.
Behoeme, ick ben uw eigen aengeboren,Ga naar voetnoot187
Die uwe wet en Rechten heb verkoren.
De booswicht nam my uit zijn laegh gewis:Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Maer 'k zagh in noot op uw getuigenis,
En zagh het endt, hoe alle dingen scheidden,
Met een hoe wijdt zich uw geboôn verbreiden.
Mem.
Hoe hange ick aen uw wet met zulck een min!
Ick spiegel my den ganschen dagh hierin.
195[regelnummer]
Zy leertme kloeck met mijnen vyant leven:Ga naar voetnoot195
Want eeuwigh staetze in mijn gemoet geschreven,
Ick leer hierdoor mijn leeraers over 't hooft,
En overwege al wat uw wet belooft.
'K verstaze meer dan oude en grijze hairen:Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En zochtze scherp, om eeuwigh te bewaeren.
Ick wachtte my van slimme gangen naeu,Ga naar voetnoot201
En onderhiel uw woort en wil niet flaeu.
Ick weeck niet van uw voorgeschreve Rechten:
Want gy die wet gestelt had voor uw knechten.
205[regelnummer]
Hoe lieflijck smaeckt uw wet, my zoo gezont,
Noch zoeter dan de honigh in mijn' mont!
'K heb uw geboôn verstaen, en aengehangen,
En haette, o Heer, verkeerde en slimme gangen.
| |
[pagina 519]
| |
Nun.
U woort verstrektme een fackel voor mijn' tret,
210[regelnummer]
Een helder licht, waer ick mijn voeten zet;
Dies zwoer ick hoogh, en staefde vast by eeden
De heirbaen van uw rechten te betreden.
Ick ben alom verneêrt, van glans berooft:Ga naar voetnoot213
Verweck mijn ziel, gelijck uw mont belooft.
215[regelnummer]
Volbreng in my wat ick u heb gezworen,
En leerme 't recht, by u met lust verkoren.
Mijn leven is niet zeker in mijn hant.Ga naar voetnoot217
'K vergat de wet noit, die uw wijsheit plant.
De booze zochtme in stricken t'achterhaelen:
220[regelnummer]
Noch woude ick van uw wetten niet verdwaelen.Ga naar voetnoot220
'K bewaerde uw wetgetuighnis, als mijn erf,Ga naar voetnoot221
Voor eeuwig, dat mijn vreugt was menigwerf.Ga naar voetnoot222
Mijn hart zocht staêgh op uw geboden t'achten,
Op hoop van loon, belooft aen Godts geslachten.Ga naar voetnoot224
Samech.
225[regelnummer]
Ick haet de rot der ongerechtigheit,
En minne uw wet uit reden en bescheit.Ga naar voetnoot226
Gy zijt mijn hulp, mijn toevlught en betrouwen;
Dies ick mijn hoop wil op uw woorden bouwen.
Gy boozen, wijckt van my, op dat ick kloeckGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Godts wetten en geboden onderzoeck'.
Bevryme naer uw woort, zoo zal ick leven.
Laet mijne hoop my nimmermeer begeven.
Och, stame by, zoo raecke ick uit elend.
'K zal uw gerecht bespieglen zonder endt.
235[regelnummer]
Gy achtze niet die van uw wet aftreden,
Dewijlze staen op ongerechtigheden.
'K hiel al 't geslacht der menschen voor besmet,Ga naar voetnoot237
Dies minde ick slechts den inhoudt van uw wet.
Bedwing mijn' lust door vrees: want voor het lezen
240[regelnummer]
Van uw gerecht staet my uw straf te vreezen.Ga naar voetnoot239-40
| |
[pagina 520]
| |
Hain.
'K heb recht en vroom gehandelt: lever my
Niet over aen mijn lastrende party.Ga naar voetnoot242
Omhelsme uit gunst. laet trotsen, die verbastren
Van deughden, zich ontzien mijn' naem te lastren.
245[regelnummer]
Mijn oogh is blint van uitzien naer uw trouw,
En heilrijck recht, dat my beschutten zou.
Nu handel met uw' knecht naer uw genade.
Toon hoe ick best my met uw recht berade.Ga naar voetnoot248
Ick ben uw knecht: verleenme dan verstant,
250[regelnummer]
Op dat ick uw getuighnis in my plant'.
't Is tijt, o Heer, de boosheên uit te rojen,Ga naar voetnoot251
Die uwe wet vermincken, of verstrojen.
Ick minde uw' last noch meer dan louter gout,
Of als topaes, die hier zijn verf af houdt;Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Dies regelde ick my stip naer alle uw wetten,
En haette al wie hunn' treên naer onrecht zetten.
Phe.
Uw wetten zijn te wonderbaer verknocht,Ga naar voetnoot257
Dies mijne ziel haer grondigh onderzocht.
't Verlichten van uw woort verlicht mijn zinnen,
260[regelnummer]
En geeft verstant die nedrigheit beminnen.Ga naar voetnoot260
Ick opende mijn' mont, ontfing uw lucht
In mijn gemoedt, dat naer uw rechten zucht.
Aenschouwme toch, en wil my niet verstooten.
Ontmoetme, als een van uwe wetgenooten.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Bestier mijn' gang naer uwe woorden vry.
Geen onrecht druck' my met zijn heerschappy.
Beschutme voor 't vergif der lastertongen,
Dat ick uw' last magh volgen ongedwongen.
Uw aenschijn straele en lichte uw' dienaer toe.
270[regelnummer]
Berechtme klaer, dat ick uw recht bevroe.Ga naar voetnoot270
Ick schreje met mijne oogen heele beecken
Van traenen, als de booze uw wetten breecken.
| |
[pagina 521]
| |
Tsade.
Gy zijt, o Heer, rechtvaerdigh, recht en slecht.Ga naar voetnoot273
Uw oordeel is rechtmaetigh, regelrecht.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Gy toont ons uw getuighnis in de klaerheit
Van 't heilzaem regt, een loutre en zuivre waerheit.
Ick heb gequijnt van yver moede en mat,
Dewijl hy, die my haet, uw wet vergat.
Uw woort is gloet, en vier, wiens kracht geblekenGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Uw dienaers hart in liefde kon ontsteecken.
Ick ben veracht, en jongk van mijnen tijt:Ga naar voetnoot281
'K vergeet nochtans uw recht niet in mijn' strijt.Ga naar voetnoot282
Uw recht blijft recht alle eeuwen in zijn' luister,
Een waerheit, noit in haer natuure duister.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Hoewel my druck en tegenspoet beving,
Noch was uw wet al mijn bespiegeling.
De billijckheit blijft door uw wet gesteven.
Verlicht mijn' geest, op dat mijn ziel magh leven.
Coph.
Ick riep luids keels: verhoorme toch, o Heer:
290[regelnummer]
'K zal uw geboôn doorgronden meer en meer.
Ick riep: behoeme: ick zal uw wijze wetten
Bewaeren, en op haeren grontslagh letten.Ga naar voetnoot292
Ick riep: o God, verweckme vroeg, kom voort;Ga naar voetnoot293
Dewijl mijn hoop een' treck had naer u woort.
295[regelnummer]
Ick waeckte vroegh, eer 't licht was opgesteegen,
Om uw geboôn aendachtigh t'overweegen.
Verhoor mijn stem naer uw bermhartigheit.
Herschepme, als my uw mont heeft toegezeit.
Der boozen rot kwam my met maght bezetten,
300[regelnummer]
Maer bleven noit te rugge van uw wetten.Ga naar voetnoot300
Gy rust, o Godt, van my niet verre en wijt.
Uw heirbaen is de waerheit t'aller tijt.
'K zagh in 't begin uw Rechten in met kennis,
Datze eewig staen gegrontvest, vry voor schennis.
| |
[pagina 522]
| |
Res.
305[regelnummer]
Aenschou mijn' druk, en rukme uit 's vyants net:Ga naar voetnoot305
Want 'k heb uw' wil noit uit den zin gezet.
Verlosme, en recht mijn zaeck in deze schrickenGa naar voetnoot307
Naer uw belofte, en help mijn hart verquicken.
Uw heil is wijt te zoecken by de quaên,
310[regelnummer]
Die, schuw van recht, in recht noch reden staen.
Uw gunst is groot: behoe, door gunst gedreven,
My naer uw woort en wetten by het leven.
Veel haeters my aenranden te gelijck,
Die om geen' druck van uw getuighnis wijck.
315[regelnummer]
Ick quijnde, toen zich veelen qualijck droegen,
En uwe wet uit hunne zinnen sloegen.
Zie neder, want ick minne uw wet alleen.
Verquick mijn ziel naer uw bermhartigheên.
Uw woort komt uit de bron der waerheit spruiten.
320[regelnummer]
Geen eeuw noch tijt uw billijck recht kan stuiten.
Scin.
Toen Vorsten my vervolghden zonder schult,
Betoomde uw woort mijn hart in ongedult.
Uw woort zal my verheugen, en verrijcken,
Als een, wien 't beurt een' grooten buit te strijcken.Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
'K verworpe en haete alle ongerechtigheit,
En min de wet van uwe Majesteit.
'K heb zevenmael des daeghs uw' naem geprezen,
Om uw gerecht en wet, zoo uitgelezen.
De minnaer van uw wet leeft lang in pais,
330[regelnummer]
Bevrijt van schande en oneer reis op reis.Ga naar voetnoot330
'K verwachte uw heil met uwe heilgenooten,Ga naar voetnoot331
En minde uw wet, in mijn gemoedt beslooten.
Mijn hart bewaerde uw wetgetuighenis,
Die my zoo lief en overwaerdigh is.
335[regelnummer]
Ick hiel uw woort en wetten onbewoogen,Ga naar voetnoot335
En wandelde gestadigh voor uwe oogen.
Tau.
Mijn bede stijge, o Godt, voor uwen troon.
Geef my verstant naer 't woort, my aengeboôn.
| |
[pagina 523]
| |
Mijn smeecken moet voor u ten hemel vaeren.
340[regelnummer]
Verlosme naer uw woort uit dit bezwaeren.
Als gy my leert het recht van uw verbont,
Dan vloeit van vreugt een lofzang uit mijn' mont.
Mijn tonge zal uw heiligh woort verbreeden:Ga naar voetnoot343
Want uw geboôn bestaen in recht en reden.
345[regelnummer]
Dat uwe hant my hoede voor altoos,
Dewijl ick uw bevel en wet verkoos.
Ick zocht uw heil, en ging met yver dringen
In uwe wet met mijn bespiegelingen.
Mijn hart verquickt, en looft u stadigh aen.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Uw oordeel zal my helpen op uw baen.Ga naar voetnoot350
Ick liep verdwaelt: geley uw schaep in nooden,Ga naar voetnoot351
Uw' knecht, die noit verwaerloosde uw geboden.
|
|