De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXVII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Confitemini Domino. Nu eens vrolijck Godt geprezen,
Wiens genade elck is bekent,
Wiens genade blijft in wezenGa naar voetnoot3
Eeuwigh eeuwigh, zonder endt.
5[regelnummer]
Zijne goetheit zy geprezen
Van het stamhuis, dat hem kent,Ga naar voetnoot6
Wiens genade blijft in wezen
Eeuwigh eeuwigh, zonder endt.
Dat zijn goetheit zy geprezen
10[regelnummer]
Van Aäron, en zijn tent.
Zijn genade blijft in wezen
Eeuwigh eeuwigh, zonder endt.
Dat Godt loven, die hem vreezen,
En zijn vreeslijck dreigement,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Wiens genade blijft in wezen
Eeuwigh eeuwigh, zonder endt.
Ick begon in mijn bedroeven
Godt te klaegen mijne smert:
Hy verhoortme, en schroeft de schroeven,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Los van mijn beneepen hart.
Godt, mijn noothulp, is mijn vader:
'K vrees geen menschen, zwack en kranck.
| |
[pagina 510]
| |
Godt, mijn noothulp, treetme nader.
'K zie mijn haeters onder dwangk.
25[regelnummer]
Beter is 't op Godt te hoopen,
En zijn vaste toeverlaet,
Dan in noot om hulp te loopen
By den mensch, die haest vergaet.Ga naar voetnoot28
Beter is 't op Godt te hoopen,
30[regelnummer]
Die den vroomen koomt te baet,
Dan naer Vorsten toe te loopen,
Wanckelbaer in raet en daet.
Toen de heidens op my drongen,Ga naar voetnoot33
My bezetten van alsins,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Heb ickze in Godts naem besprongen,
My gewroken hier en gins.
Heele heiren my belaegen,Ga naar voetnoot37
En belegerden in 't ront:
'K heb hun in Godts naem verslagen,
40[regelnummer]
En verdelght tot in den gront.
Zy omringden my, als zwarmen,Ga naar voetnoot41
Staecken my als stoppels aen:Ga naar voetnoot42
'K hebze in Godts naem met mijne armen
Uitgeroit, en gansch verdaen.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
'K wert gestooten, raeckte aen 't vallen:
Maer Godts almaght hielme vast.
Godt, de sterckste boven allen,
Zy gelooft, die my ontlast.
Op Godts bystant, zoo mewaerdigh,
50[regelnummer]
Danste, en juichte, zong, en sprong
't Huis dat vroom is, en rechtvaerdigh:
Al wat vroom is sprong, en zong.Ga naar voetnoot49-52
Godt verlostme met zijne armen.
Godt verlostme door zijn maght.
55[regelnummer]
's Hemels armen my beschermen.
's Hemels arm betoont zijn kracht.
'K vrees noch doot, noch geene stercken.
'K zie mijn leven buiten leedt.
'K wil nu 's hemels wonderwercken
60[regelnummer]
Gaen ontvouwen wijt en breet.
| |
[pagina 511]
| |
d'Oppermaght wou my beproeven,
Wou my straffen om mijn schult,
Doch ter doot toe niet bedroeven,
Noch matteeren mijn gedult.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Sluit nu op de poort van 't leven
Der rechtvaerdigen voor my,
Dat ick inga, en, gedreven
Van Godts lof, zijn eer bely.
Dit 's de hooge poort des Heeren,
70[regelnummer]
Wie gerechtigh is en vroom
Gaet hier binnen triomfeeren,
Vry van zorge, en schrick, en schroom.
Heer, ick zal uw' naem verheffen:
Want gy hoorde mijn gebedt.
75[regelnummer]
Als my harde slagen treffen
Hebtge my in noot geredt.
Zie den steen, van 's bouwers orden
Dus verworpen, als onnut,Ga naar voetnoot77-78
Is de hoecksteen zelf geworden,
80[regelnummer]
Die 't gebouw voor eeuwigh stut.
Dat 's het hoogh beleit byzonder
Van den grooten Godt om hoogh,
Die dat onbegrijpbaer wonder
Uitgevoert heeft voor ons oogh.
85[regelnummer]
Dit 's de dagh, de feest des Heeren:Ga naar voetnoot85
Laet ons juichen op dit feest.
Help, o Heer, mijn zaeck verweeren:Ga naar voetnoot87
Helpze zeegnen door uw' geest.
Op, rijst op, rijst op, bejegent,
90[regelnummer]
Juicht den heilant te gemoet.Ga naar voetnoot89-90:
Hy zy rijck van Godt gezegent,
Die in Godts naem herwaert spoet.
Zegen vloeje op Godts getrouwen
Uit des Heeren heilighdom.
95[regelnummer]
Hij verlichte ons, datwe aenschouwen
Zijn bermhartigheit alom.
Wijt den feestdagh in met galmen.
Al het volleck dring' by een.
Siert altaer en poort met palmen,
| |
[pagina 512]
| |
100[regelnummer]
Helpt met loof 't altaer bekleên.
Godt, mijn Godt, 'k zal u belijden.
Godt, mijn Godt, 'k verhef uwe eer:
Ick onthael u met verblijden:
Gy verhoort en hoedtme, o Heer.
105[regelnummer]
Nu eens vrolijck Godt geprezen,
Wiens genade elck is bekent,
Wiens genade blijft in wezen
Eeuwigh eeuwigh, zonder endt.
|
|