De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 477]
| |
CII. De Harpzang.Ga naar voetnoot*Benedic, anima mea, Domino. Welaen mijn ziel, hef aen met schoone wijzen
Den zegenaer van al wat leeft te prijzen,
Ten hemel toe.
Wat in my leeft koom' nu al teffens boven,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Beginne Godts gewijden naem te loven,
Noit lovens moe.
Welaen mijn ziel, hef aen de bron der dingen,
Den zegenaer der weerelt lof te zingen
Voor al zijn deught.
10[regelnummer]
Vergeet geensins met uitgeleze klancken
Den Oppersten voor al zijn deught te dancken
Met danckbre vreught.
Hy heeft u alle uw schulden quijtgeschouden,
Uw smet geheelt, in 't uiterste u behouden,
15[regelnummer]
In stervens noot.
Hy kroont u met genade, en uit ontfarmen
Omhelst u weêr met zijn genadige armenGa naar voetnoot16-17
Op zijnen schoot.
Hy schenkt uw harte al wat u hart kan wenschen.
20[regelnummer]
Hy rekt uw jeught voorby het perck der menschen,
Herbaert u weêr,
Als d' adelaer, die 't al verbluft in 't rennen,
Wanneer hy stijght met zijn herbore pennen
Zoo hoogh en veer.Ga naar voetnoot22-24
25[regelnummer]
Hy deelt alom den schat uit van zijn goeden,Ga naar voetnoot25
En helpt aen recht de lijdende gemoeden,
Geplet ter neêr.
De Godtheit wees aen Moses haere paden,
Aen Jakobs huis haer wet, en wil, en raeden,
30[regelnummer]
Op hunne reis.Ga naar voetnoot30
De Godtheit is langkmoedigh, en genadigh,
Bermhartigh, en geduldigh, staet niet stadighGa naar voetnoot32
Op 's hemels eisch.
Godts gramschap heeft haer tijden, en haere uuren.
35[regelnummer]
Zijn dreigement zal d'eeuwen niet verduuren.Ga naar voetnoot35
| |
[pagina 478]
| |
Hy handelt niet
Naer ons vergrijp, noch straft het overtreden
Niet naer den eisch en strengheit van zijn reden,
Hoe scherp hy ziet:Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Want zijn gena heeft nergens peil, noch teiken.Ga naar voetnoot40
Zy kan van d'aerde aen 's hemels toptrans reiken,Ga naar voetnoot41
Voor die hem vreest.
Zoo wijdt het Oost te rugge wijckt van 't Weste,Ga naar voetnoot43
Zoo verre worpt hy 't misdrijf, ons ten beste,
45[regelnummer]
Die 't hart geneest.
Gelijck doorgaens een vader uit ontfermenGa naar voetnoot46
Zijn kinders neemt in zijn bermhartige armen,
Zoo handelt Godt
De kleenen, en godtvruchte godtgenooten.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Hy weet wel uit wat stof wy zijn gesprooten,
En kent ons lot.
Hy overweeght onze afkomst, slecht van waerde,Ga naar voetnoot52
Gebootst uit stof, een hantvol assche, en aerde.
De mensch vergaet,
55[regelnummer]
Gelijck het gras, de bloem op velt en kampen
Verdort, verdwijnt door rijp, en mist, en dampen,Ga naar voetnoot56
En niet bestaet:
Want 's levens kracht vergaet, en stort ras neder,Ga naar voetnoot58
Verhuist van hutte, en d' oude keert niet wederGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Van waerze quam:Ga naar voetnoot59-60
Maer Godts gena, van eeuwigheit geboren,
Verzoent, eeuw in eeuw uit, des hemels toren
Met 's vroomen stam.
Godts heilrecht zalft de stammen in de spruiten,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Die zijn verbont in hunnen boezem sluiten,Ga naar voetnoot65
Oprecht en vroom,
Die zijn geboôn, en wil, en wetten leeren,
En zijnen naem in wil en wandel eeren
Met angst en schroom.
70[regelnummer]
Hy heeft zijn' stoel gebouwt op lucht, en wolcken,
Van waer hy heerscht, als Koning aller volcken.
| |
[pagina 479]
| |
Verheft dien Godt,
Gy Engelen, en hemelsche heirkrachten,
Geweldigen, en onderdaene maghtenGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
Van 't hoogh gebodt.
Verheft den Heer, o groote hofgezanten,
En maghtigen, en trouwe hoftrouwanten,
Die op hem past.Ga naar voetnoot78
Verheft den Heer, en prijst zijn wonderwercken,
80[regelnummer]
Zoo wijt hy heerscht. mijn ziel, verhef dien stercken
Naer zijnen last.
|
|