De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XCIX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Iubilate Deo, omnis terra. Alle streecken,
Geeft een teken
Van verblijden,
Vry van lijden,
| |
[pagina 470]
| |
5[regelnummer]
Aen den hoogen
Opgetogen
Heer der Heeren.Ga naar voetnoot1-7
Koomt hem eeren
Met verlangen.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Zet uw gangen
Naer zijn' drempel.
Dat de tempel
En zijn transsen
Met u danssen.Ga naar voetnoot12-14
15[regelnummer]
Leert, genooden,
Dat geen goden
By Godt haelen,
En zijn straelen,
Noch geen snootheit
20[regelnummer]
By zijn grootheit.Ga naar voetnoot15-20
Hy bootseerde
Fatsoeneerde
Ons te gader.
Wie is vader
25[regelnummer]
Van zijn leden,
Hier beneden?
Wy, Godts knaepen,Ga naar voetnoot21-27
Zijn de schaepen
Van zijn weide.
30[regelnummer]
Men geleide
De Levijten
Naer tapijten
Van Godts hutte,
Onderstutte
35[regelnummer]
's Hemels wijzen.
Valt aen 't prijzen
In Godts zaelen,
En poortaelen.
Zet met loven
40[regelnummer]
Hem daer boven
In zijne eere.Ga naar voetnoot30-41
Geeft hem d' eere
Dat hy stadigh
| |
[pagina 471]
| |
Is genadigh,
45[regelnummer]
Zoet, zachtzinnigh,
En aenminnigh:Ga naar voetnoot44-46
Dat zijn goetheit
En zijn zoetheit
Eeuwige uuren
50[regelnummer]
Zullen duuren,
En de klaerheit
Van zijn waerheit,
Zijne trouwe,
Vry van rouwe,
55[regelnummer]
Op geen spruiten
Zullen stuiten.Ga naar voetnoot55-56
|
|