De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XCVII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Cantate Domino canticum. Zingt den Heer van wint en donderGa naar voetnoot1
Nieuwen lof:
Want hy werckt een heerlijck wonder.
Hier is stof.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Met zijn hant en heilige armen
En zijn kracht
Kan hy veiligh zich beschermen,
| |
[pagina 467]
| |
Op zijn wacht.Ga naar voetnoot5-8
Hy laet blijcken allen volcken
10[regelnummer]
En ontvouwt
Zijn gerecht, dat uit de wolckenGa naar voetnoot11
't Velt behoudt.Ga naar voetnoot12
Hy gedenckt zijne erfgenade,Ga naar voetnoot13
Lang belooft
15[regelnummer]
Aen zijn stamhuis, niet te spade,
Als hun hooft.Ga naar voetnoot15-16
Alle landen, alle paelen
Zagen blootGa naar voetnoot18
't Heil der weerelt nederdaelen
20[regelnummer]
Uit Godts schoot.
Dat al d' aerde juiche, en zinge
Tot Godts eer,
En op harpen dansse, en springe,
Keer op keer.
25[regelnummer]
Speelt den Heere op veêl, en luiten.Ga naar voetnoot25
Zet een wijs
Op trompet, kornet, en fluiten.Ga naar voetnoot27
Zingt hem prijs.
Huppelt voor des Konings troonen.
30[regelnummer]
Aerde, en zee,
Al die om den aerdtkloot woonen
Hupplen me.Ga naar voetnoot32
Laet de stroomen van de landen
Nu verheught
35[regelnummer]
Vrolijck klappen in hun handen,
Rijck van vreught.
Dat de bergen zich beroeren:Ga naar voetnoot37
Godt verschijnt,
Om elx lantrecht uit te voeren,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Dat nu quijnt.Ga naar voetnoot40
Hy zal al het aerdtrijck rechten
Naer zijn wet,
't Ongelijck des volcks beslechten,
Zonder smet.Ga naar voetnoot44
|
|