De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 465]
| |
De XCVI. Harpzang.Ga naar voetnoot*Dominus regnavit, exultet. De Heer betoomt de weerelt uit den hoogen.
Het aertrijk juiche: elck eilant heff' zijn oogen
En hart met vreught naer d' Oppermajesteit,
Die 't al bestiert wat voor zijn voeten leit.Ga naar voetnoot2-4
5[regelnummer]
Al hangt Godts troon rondom met dicke wolcken
En duisternis voor 't aengezicht der volcken
Bedeckt, noch staet zijn recht en oordeel vast,
Dat op bedrogh op gunst noch ongunst past.Ga naar voetnoot8
Verslindend vier, trouwanten, snel als winden,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Vooruitgestiert, vernielen en verslinden
De vyanden der Godtheit, die zich wreeckt,
En straft al wat haer vierschaer tegenspreeckt.Ga naar voetnoot12
Al d' aerdtboôm scheen in brant te staen door 't flickeren
Van wederlicht en blixemen en blickeren:Ga naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
Het aertrijck, dat de lucht ontsteecken zagh,
Wert doots van schrick, en dreunde slag op slag.Ga naar voetnoot16
't Geberghte, dat de starren pooght te trotsen,
Versmolt, als Was voor 't vier, en alle rotsenGa naar voetnoot18
Versmolten reis op reis voor 't wederlicht
20[regelnummer]
Van Godts gelaet, en grimmigh aengezicht.
De hemel zelf verkundight hoe rechtvaerdighGa naar voetnoot21
d'Almogentheit, alleen den scepter waerdigh,
Haer koningkrijck, de weerelt, hier gebiet,Ga naar voetnoot21-23
Daer ieder een Godts glori schijnen ziet.
25[regelnummer]
Beschaemtheit verf de wangen van hun allen,
Die voor het beelt des afgodts nedervallen,
En roemen op gelijckenissen van
Hunne ydelheit, die niemant helpen kan.Ga naar voetnoot27-28
| |
[pagina 466]
| |
Gy Engelen, valt neder, om in 't midden
30[regelnummer]
Van 't hemelsch koor, het Eenighste aen te bidden:
Dat Sion dit verneeme, en zich verbly,
Als Godt verdelght de blinde afgodery.Ga naar voetnoot29-32
Judea, tot zijn Dochter uitgekooren,
Kon zonder vreught en huppelen niet hoorenGa naar voetnoot33-34
35[regelnummer]
Hoe 't hoogste Recht den snoden dienst verfoeit,
En d' afgoôn eischt vernielt, en uitgeroeit:Ga naar voetnoot36
Want Een, in top der hemelen gezeten,
En boven al die Godt of Godtheên heeten,
Ontluistert Goôn en ongoôn, van den trans
40[regelnummer]
Der hemelen, met zijnen stercken glans.
Wie hem omhelst met liefde, zonder maete,
Dat die met ernst de boosheit vliede, en haete:
Want Godt de ziel der Heiligen bewaert,
En vrijtze voor 't gewelt, dat heur bezwaert.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Het licht van vreught verschijnt, na vele smarten,
Rechtvaerdigen, en alle oprechten harten.
Rechtvaerdigen, verheught u in den Heer,
Ontvouwt zijn' naem, en heiligheit, en eer.
|
|