De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 458]
| |
De XCII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Dominus regnavit, decorem. De Heer der Heeren, hier beneên,
Is in zijn heerschappy getreên,
En zette, op zijnen hoogen troon,
In volle staetsi zich ten toon,
5[regelnummer]
Bekleede zich met majesteit,
En Koningklijcke heerlijckheit,
En maght, en kracht in 't eeuwigh licht.Ga naar voetnoot5-7
Hy heeft den aerdboôm, die niet zwicht,
Noch wanckt, noch schranckt, noch overhelt,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Op zijnen grontslagh vast gestelt.
Godt zette tegens overlast,
Den stoel van zijn vooghdye vast,
In 's weerelts aenvang naer zijn' zin,
Maer was in wezen voor 't begin
15[regelnummer]
Der weerelt, en van eeuwigheit.
Die kent noch tijt, noch onderscheit
Van eeuwen jaeren maent en dagh.Ga naar voetnoot11-17
O eenigh opperste gezagh,
Na dat gy vloên en stroomen schiept,
20[regelnummer]
En wateren, zoo diep verdiept,
Verhief de zee zich, fors en fel,
Verhief de zee zich, hoogh en snel,
Met heesch gedruisch op 't woeste ruim:
De zee verhief zich, en het schuimGa naar voetnoot21-22-24
25[regelnummer]
Begon te bruischen slagh op slagh,
En liet zich hooren nacht en dagh
Met maght van waetren overal.
O watersprong! o zeegeschal,
Te wonderlijck, als zonder slot!Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Noch wonderlijcker was de GodtGa naar voetnoot30
En Heer van zee en waterstroom,
Die alle golven houdt in toom,
En, daer hy in de hooghte zit,
De baren dwingt met een gebit.
35[regelnummer]
En twijfelt iemant aen die maght?
| |
[pagina 459]
| |
Zy wort bezegelt in haer kracht.
De mont en pen van Moses tuight
Hoe al dat zeegewelt zich buight,
En zwicht voor Godts Almogenheit,
40[regelnummer]
Die d'elementen schift, en scheit.Ga naar voetnoot35-40Ga naar voetnoot40
Uw Kerck, o Godt, die heiligh is,
Als 't voeght, deze erfgetuigenis,
Door wonderdaên geopenbaert,
Eeuw in, eeuw uit, voor elck bewaert.Ga naar voetnoot41-44
|
|