De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XCI. Harpzang.Ga naar voetnoot*Bonum est confiteri Domino. O hooghste Majesteit,
Het voeght ons u met zangen
En harpe en snaer t' ontfangen:
Uw goedertierenheit,
5[regelnummer]
Met 's morgens eerste klaerheit,
Te zetten in haer kracht,
En van uw trouwe en waerheit
Te zingen over nacht.
Het voeght ons nu de keel
10[regelnummer]
Te stellen op tien snaeren;Ga naar voetnoot10
De keel en zangk te paeren
Met cijterspel, en veêl:Ga naar voetnoot12
Want uwe schepselingenGa naar voetnoot13
Verquicken 't hart, noit moe.
15[regelnummer]
Ick juich nu onder 't zingen
U om uw handwerck toe.Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 456]
| |
Hoe zijn uw wercken, Heer,
Zoo heerlijck onder 't zingen!Ga naar voetnoot18
En uw bespiegelingen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Wat zijnze een grondloos meer!Ga naar voetnoot20
Wat brein kan die grondeeren!Ga naar voetnoot21
Geen dwaze polst dien gront.
Geen dwaze kon oit leeren
Hoe zulck een werck bestont.
25[regelnummer]
Wy kunnen spa bevroên
Dat snoodaerts heerlijck bloejen,
Gelijck men 't gras ziet groejen,
In beemden, frisch en groen.
Met ziet de booze opluicken,
30[regelnummer]
Die slimme gangen gaen,Ga naar voetnoot30
En zoet van bloessem ruicken,
En trots en heerlijck staen:Ga naar voetnoot25-32
Wat baet hun dit, o Heer?
Hoe hoogh en fors zy brallen:
35[regelnummer]
Zy klimmen om te vallen,
En storten eeuwigh neêr:
Maer gy, o bron der dingen,
Onendigh een en al,
Besluit den ring der ringen,
40[regelnummer]
Bepaelt van maet noch tal.Ga naar voetnoot37-40
Uw vyanden alom
Uw vyanden bezwijcken.
De maghtigen, en rijcken,
Het onrechtvaerdighdomGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Verstrojen, en verdwijnen,
| |
[pagina 457]
| |
Verstuiven met der haest,
(Hoe heerlijck zy oock schijnen,)
Als hoy, daer 't onweêr blaest.Ga naar voetnoot48
Gy zult met uwe hant,
50[regelnummer]
Gelijck eenhorens pleegen
Te groejen door Godts zegen,
Mijn' horen, vast geplant,
Verheffen, mijne jaerenGa naar voetnoot49-53
En oude in d' eerste krachtGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Genaderijck bewaeren,
En stercken door uw maght.
Mijne oogen zullen zien
Hoe mijne erfhaeters krimpen;
Hoe al die my beschimpen
60[regelnummer]
Van zelf ten velde uit vliên.
Ick zal van verre hoorenGa naar voetnoot61
Mijn vyants ondergangk,
Die stout my had gezworen
Te zien in zijn bedwangk.Ga naar voetnoot63-64
65[regelnummer]
't Rechtvaerdigh zuiver hart
Zal, als de pallem, bloejen,
Als Libans ceder groejen,
En tieren zonder smert.
Al wat in 't huis des Heeren,
70[regelnummer]
Godts voorhof, staet geplant,
Zal bloejen, en vermeeren,
Gezegent door zijn hant.
Zy groejen maghtigh aen,
En hunne grijze jaeren
75[regelnummer]
Noch weeligh vruchten baeren,
Beschut van loof, en blaên.
Zy noemen Godt rechtvaerdigh,
Die elck het zijne geeft,
Of kroont, of straftze waerdigh,
80[regelnummer]
Naer elck bedreven heeft.
|
|