De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXXV. Harpzang.Ga naar voetnoot*Inclina, Domine, aurem tuam. Nu neigh, o Heer, uw oor naer my.
Verhoorme toch, dewijl ick stry
Met armoede in verlegen staet,Ga naar voetnoot3
Nootdruftigh, zonder troost, en raet.
5[regelnummer]
Behoe mijn ziel nu, eerze sneef,Ga naar voetnoot5
Dewijl ick vroom en heiligh leef.Ga naar voetnoot6
Behoe uw' knecht, die op u bouwt,
En in uw hulpe zich betrouwt.
Ontferm u, Heer, op mijn geklagh,
10[regelnummer]
Dat by u aenhoudt al den dagh.
Verheugh uw' dienaer in zijn smert,
Die opwaert stijght met zin en hart:
Want gy bejegent zacht en zoet
En minzaem een bedruckt gemoedt.
15[regelnummer]
d' Aenbidders van uw Majesteit
Verrijcktge uit uw bermhartigheit.
Dat mijne klaght uwe ooren raeck'.
Uw goetheit luistre naer mijn spraeck.
Als druck en droefheit my verstoort
20[regelnummer]
Roep ick u aen, die my verhoort.
O Godt, geen Godt is u gelijck.
Geen werck gelijckt u in zijn blijck.Ga naar voetnoot22
Wat volck by uwe maght bestaet,Ga naar voetnoot23
Dat zal u eeren in der daet.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 442]
| |
25[regelnummer]
Al 't aerdtrijck knielt voor uwe faem,
Verheft uw' heerelijcken naem;Ga naar voetnoot25-26
Dewijl gy groot zijt, zwacken sterckt,Ga naar voetnoot27
Als d' eenige, die wondren werckt.
Geleime, o Heer, op uwe paên,
30[regelnummer]
Op dat ick volge uw waerheits baen.
Mijn hart verheugh' zich meer en meer,
En vrees' godtvruchtigh 's hemels Heer.
'K belijde u trouw uit al mijn ziel
En harte, o Godt, voor wien ick kniel.
35[regelnummer]
Ick zal uw' naem, eeuw in, eeuw uit,
Verheffen met mijn' zang, en luit:
Want uw bermhartigheit is rijck
In my. gy ruckt genadighlijck
Mijn ziel uit 's afgronts kolck en poel
40[regelnummer]
Door maght van uwen hoogen stoel.Ga naar voetnoot40
De boozen randden met gewelt
My dapper aen, ter doot ontstelt:Ga naar voetnoot42
De rot der stercken viel my aen.Ga naar voetnoot43
Zy docht niet dat my Godt houdt staen.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Bermhartigh zijtge, en vol gedult,
Vergeeft genadigh onze schult.
Bermhartigh zijtge, en sterckt uw woort
Getrouw naer waerheit, als 't behoort.
Zie neêr, ontferm u over my,
50[regelnummer]
En hanthaefme in dees razerny
Des vyants, en, zoo 't u behaeght,
Behoe den zoon der dienstbre maeght.
Vertoonme een troostrijck merck en licht,
In mijn vervolgers aengezicht,
55[regelnummer]
Op dat mijn haeters moedt bezwijck',
Als gy my sterckt en troost zoo rijck.
|
|