De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXXIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Quam dilecta tabernacula. O Heer der hemelsche heirkrachten,Ga naar voetnoot1
Hoe aengenaem zijn Godts geslachten,Ga naar voetnoot2
De tenten, daer uw Bondtkist rust!Ga naar voetnoot3
Mijn ziel bezwijckt van groot verlangen,
5[regelnummer]
Om in uw zaelen, eens ontfangen,Ga naar voetnoot5
Te woonen naer mijn' wensch en lust.
Mijn hart en leden juichen springen,
Uit treck naer 't leven aller dingen.Ga naar voetnoot8
Men ziet de musschevleugels roejen,
10[regelnummer]
Een rustplaets zoecken om te broejen:
De tortel vint in 't ende een nest,
En berght haer jongen in die wooning:
Maer ick, o almaght, Godt, mijn Koning,
Zoeck rust, van yver aengeprest,
15[regelnummer]
En vindze alleen op uwe altaeren,
O Heer der hemelsche heirschaeren!
Wel zaligh leeft hy, die den drempel
Bewoont van uwen heilgen tempel,
U daer verheft eeuw in, eeuw uit.
20[regelnummer]
O drywerf zaligh moet men achten,
Die hulp en bystant wil verwachten
Van u alleen, en vast besluit
In 't heimelijck by zich in 't harte
Naer u te klimmen uit dees smerte:
25[regelnummer]
Uit dit elendigh dal van traenen
Een heirbaen zich naer Godt te baenen,
| |
[pagina 438]
| |
Naer 's hemels stadt, vol rust, en vreught:Ga naar voetnoot27
Want gy, o Wetheer, stort uw' zegen
Van boven over den verlegen.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Zy gaen van d'eene in d'andre deught,Ga naar voetnoot30
Tot datze op Sion triomfeeren,
Voor 't aenschijn van den Heer der Heeren.
O Heer der hemelsche heirschaeren,
Verhoor mijn bede in dit bezwaeren.
35[regelnummer]
O Jakobs Godt, geef my gehoor.
Beschermer van uw volck, zie heden
Van boven, hoor naer mijn gebeden.
Aenschouw my van uw zaligh koor
In 't aenschijn van den overgooten
40[regelnummer]
Met oly, meer dan zijn genooten:Ga naar voetnoot38-40
Want zaliger is 't in uw zaelen
Zijn hart een dagh eens op te haelen,
Dan duizent jaeren elders heen
Te zwerven. liever zat ick achter
45[regelnummer]
Alle andren, als een tempelwachter,Ga naar voetnoot44-45
Aendachtigh in een' hoeck alleen,
Dan in der godeloozen hutten,
Die reuckeloos de boosheit stutten.
De Heer bemint genade, en waerheit.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Genade, en zegenrijcke klaerheitGa naar voetnoot50
Vloeit neder uit zijn' rijcken schoot.
Geen vroome, van onnozel leven,Ga naar voetnoot52
Wort van den schat, by hem te geven,
Onterft, noch van Godts erf ontbloot.
55[regelnummer]
Almaghtighste, geluckigh bouwen
De harten, die op u betrouwen.
|
|