De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXXI. Harpzang.Ga naar voetnoot*Deus stetit in synagoga. Het aldoordringend Wezen,
Het alziende oogh der Oppermajesteit,
Voor wien niets schuilt, maer alles open leit,
Voor wien het al moet vreezen;Ga naar voetnootvs. 1-4
5[regelnummer]
d'Aertsrechter is gezetenGa naar voetnoot5
In 't midden van den Raet der aerdtsche Goôn
En Rechteren, en oordeelt uit zijn' troon
Hun oordeel, en geweeten.
Hoe lange velt gy echter,
10[regelnummer]
Zeght Godt om hoogh, hoe lange velt gy nochGa naar voetnoot10
Een vonnis, zwart van valscheit en bedrogh,
O ongerechte Rechter?Ga naar voetnoot12
Hoe lange veltge een oordeel
Naer gunst, en ziet den grooten naer den mont?Ga naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
Helpt weezen, en nootdruftigen terstont,
En ziet op gunst, noch voordeel.Ga naar voetnoot16
Laet nootdruft niet verdrucken.
Helpt armen voort. bevrijtze voor 't gewelt
Des maghtigen, wiens maght en aenzien gelt,
20[regelnummer]
Daer weerloos Recht moet bucken.Ga naar voetnoot19-20
| |
[pagina 434]
| |
De rechters zijn onkondigh
Onweetende in de zaeck en 't overlegh.
Zy tasten blint, als blinden, naer den wegh,
Verstaen 't geschil niet grondigh.Ga naar voetnoot21-24Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Door 't jammerlijck verkortenGa naar voetnoot25
Van 's vromen Recht, uit blintheit, zucht tot baet,
Is Rijck by Rijck'vol oproers, en de staet
Geschockt moet innestorten.Ga naar voetnoot25-28
De Godtheit, hoogh gezeten,
30[regelnummer]
Sprack uit den stoel van 't noit geschockte Rijck:
Gy zijt Godts zoons, en Gode in maght gelijck:
Maer oordeelt niet vermeeten:Ga naar voetnoot29-32Ga naar voetnoot32
Want alle zult gy sterven,
Als d'armste mensch. de doot scheit lijf en ziel.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Gy zult vergaen, gelijck d'Aertsengel viel.Ga naar voetnoot35
De worm zal 't lijf bederven.Ga naar voetnoot36
Aertsrechter over d'aerde,
Ontwaeck, o Godt, en hanthaef 's vroomen zaeck.
O eigenaer der weerelt, neem eens wraeck:
40[regelnummer]
Straf 't onrecht naer zijn waerde.Ga naar voetnoot39-40
|
|