De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Exultate Deo adjutori. Juicht den hemel vrolijck toe,
Die ons hanthaeft in bezwaeren.Ga naar voetnootvs. 2
Zingt voor Jakobs Godt, noit moe.
Neemt uw harp, en bom, en snaeren.
5[regelnummer]
Blaest met uw bazuin voortaen
't Feest in met de nieuwe maen,Ga naar voetnoot5-6
Daer de stammen op vergaeren:
Want het stamhuis heeft dien last,
Als een wet, van Godt ontfangen,
10[regelnummer]
Josefs zoonen toegepast,Ga naar voetnoot10
Als zy vrolijck met verlangen
Uit het Rijck van Memfis gaen,
En Godts wetspraeck, noit verstaen,
Hooren, daer Godts wolcken hangen.Ga naar voetnoot8-14Ga naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
Hy ontlast 's volcks moeden hals,Ga naar voetnoot15
Daer hunne armen manden sleepen.Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 432]
| |
Gy riept my met veel geschals,
[Zeght hy] aen, van druck beneepen.Ga naar voetnoot18
'K heb u van dat juck bevrijt,
20[regelnummer]
En bedeckt in storm, en strijt,Ga naar voetnoot20
Toen de haeters naer u greepen.
'K hebbe oock uw gedult beproeft,
Toenge aen 't water murmureerde.Ga naar voetnoot23
Hoor, mijn volck, die licht behoeft,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
'K zal u leeren, o verkeerde,Ga naar voetnoot25
Zoo gy hoort naer mijn gebodt;
Eer my niet, gelijck een' Godt,
Dien uw out geslacht noit eerde:
Want ick ben uw Godt, en Heer,Ga naar voetnoot28-29
30[regelnummer]
Die u uit Egypten leide.
Luick uw' mont op: zorgh niet meer:Ga naar voetnoot31
'K zal u voên. maer wat ick zeide,
Gy, mijn volck, gaeft geen gehoor.
Jakobs afkomst sloot het oor,
35[regelnummer]
Schoon ick haer den disch bereide.Ga naar voetnoot35
'K lietze naer hunn' lust begaen,
Volgen hun verzierde vonden.Ga naar voetnoot37
Had mijn stam zich laeten raên,
Aen mijn wetbaen zich verbonden,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
'K had den vyant voorgejaeght,Ga naar voetnoot40
Den verdrucker uitgevaeght,
In mijn grimmigheit verslonden.
Maer zy werden trouweloosGa naar voetnoot43
En vermomt voor my bevonden,Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 433]
| |
45[regelnummer]
Huichelaers, die doorgaens boosGa naar voetnoot45
Hunnen wetheer wederstonden:Ga naar voetnoot46
Schoon ick hun met manne en vruchtGa naar voetnoot47
Spijze toegoot uit de lucht,
Honigh tapte uit steene gronden.Ga naar voetnoot37-39-42-44-46-49Ga naar voetnoot49
|
|