De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXIX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Qui regis Israël, intende. Getrouwe herder der genooten,Ga naar voetnootvs. 1
Uit Jakob, Isax zoon, gesprooten,
Och, luister toch naer mijne klaght,
Die Josefs zoon en vroome knaepen,
5[regelnummer]
Gelijck een kudde onnoosle schaepen,
Gevoert hebt uit hun vyants maght.
Gy die op goude Cherubijnen,
Daer uwe stammen voor verschijnen
In 't heilighdom, verheerlijckt zit,
10[regelnummer]
Verschijn op Efraïms gebeden,
En Benjamins gekerm beneden.
Verschijn Manasse, die u bidt.Ga naar voetnoot10-12
Ontwaeck, en koom met maght te voorschijn,
Op dat uw hulp en bystant doorschijn,
15[regelnummer]
Ons veilige voor 's haeters juck.
Ontdeck uw aenschijn. treck onze oogen
Door 't licht van troost naer 's hemels boogen,Ga naar voetnoot16-17
Zoo staenwe ontlast van rouwe en druck.
O opperhooft van 's hemels benden,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Hoe lang zult gy uw aenzicht wenden
Uit gramschap van uw knechts gebedt?
Hoe lang ons ziel met traenen spijzen,
Met traenen laven, heenewijzen
Van uw gena, dus onverzet?Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 430]
| |
25[regelnummer]
Gy hebt ons landery en muurenGa naar voetnoot25
Gestelt ten schimp der nagebuuren.
De vyanden braveeren vast.Ga naar voetnoot27
Ontdeck uw aenschijn. treck onze oogen
Door 't licht van troost naer 's hemels boogen,Ga naar voetnoot28-29
30[regelnummer]
Zoo staenwe eens vry voor overlast.
Gy voerde uw' wijngaert van de kanten
Des Nijlstrooms, om dien hier te planten,
Daer gy het volck verjoeght met smaet.Ga naar voetnoot33
Gy, als ons hooft voorheen getogen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Plant hier dien wijnstock met vermogen,
Wiens vrucht en wortel 't lant beslaet.
Zijn schaduw deckt geberghte, en stroomen.
Zijn groente deckt Godts cederboomen.Ga naar voetnoot38
Hy spreit zijn rancken aen de zee,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En zoomt d'Eufraet met vruchtbre looten,
Zoo rijck en weeligh voortgesprooten,
Tot blyschap van de druivesne.Ga naar voetnoot41-42Ga naar voetnoot42
Hoe hebt gy, noit verzaet van wrocken,
Dien hoogen tuinmuur omgetrocken?
45[regelnummer]
Dien wijnoegst elck gedoemt ten buit?
Het wilde zwijn en boschdier randen
De vrucht aen, ruckten met hun tanden
Den wijnstock met den wortel uit.
O opperhooft van 's hemels benden,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Zie neêr, aenschouw alle onze elenden
Van boven. sla uw' wijngaert ga.
Hersnoey en bint zijn rancken weder,
Die gy geplant hebt. zie toch neder
Wat stam gy plante uit uw gena.Ga naar voetnoot53-54
55[regelnummer]
Gy zult uw' wijnbergh, aengesteeckenGa naar voetnoot55
En omgewroet, rechtvaerdigh wreecken,
| |
[pagina 431]
| |
Als gy verschijnt het heiloos bloet.Ga naar voetnoot57
Och, of uw hant uwe afkomst eerde,Ga naar voetnoot58
En 't menschenbeelt, dat zy bootseerde,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Herstelde op eenen vaster voet.Ga naar voetnoot58-60Ga naar voetnoot60
Wy zullen u niet meer verlaeten.
Behoe ons toch voor die ons haeten,
Zoo blijft uwe eer in haere kracht.
Ontdeck uw aenschijn, treck onze oogen
65[regelnummer]
Door 't licht van troost naer 's hemels boogen,Ga naar voetnoot64-65
Zoo rust uw volck, gelijck het plaght.
|
|