De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXVIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Deus, venerunt gentes. O Godt, de heidens zijn verwoet
Gevallen in uwe eige stadt,
En schoone kerck, en errefgoet.Ga naar voetnoot3
De torens leggen plat,
5[regelnummer]
Uw outer, koor, en wet
Ontheilight, en besmet.
Jerusalem, in asch gesmoort,
Gelijck een tuinhut, leght verstoort.Ga naar voetnootvs. 1-8
| |
[pagina 427]
| |
Zy mesten, na dien wreeden moort,
10[regelnummer]
De hongerige vogels vet
Met vroome lijcken, voor de poortGa naar voetnoot11
Geslingert, een bancketGa naar voetnoot12
Voor kraey, en rave, en gier.
Het wilde woeste dierGa naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
Bekomt op 't velt zijn' leckren eisch,Ga naar voetnoot15
En boet zijn' lust met heiligh vleisch.Ga naar voetnoot16
Zy hebben om Jerusalem
Het bloet, als water, uitgestort,
Daer door der dooden heesche stem
20[regelnummer]
Geen mensch bewoogen wort,
Na zulck een felle straf,
Die hun een'kuil en grafGa naar voetnoot22
Bestelle, en na de bleecke doot
Ter aerde helpe, in moeders schoot.Ga naar voetnoot19-24Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Wy leggen plat, tot een verwijtGa naar voetnoot25
Den wrevelziecken nagebuur,
Ten schimp en hoon van Haet en Nijt,Ga naar voetnoot27
In 't ronde om onzen muur.
Mijn Heer, mijn Godt, hoe lang
30[regelnummer]
Zultge onzen ondergang
Vervolgen in uw gramschap? oGa naar voetnoot31
Hoe slaetze voort, als vlam in stro!Ga naar voetnoot32
Ay stort veel eer uw' toren uitGa naar voetnoot33
Op volck, dat geene Godtheit kent,
35[regelnummer]
En geef die Rijcken tot een' buit,
Daer elck uwe eere schent,Ga naar voetnoot36
En uwen naem versmaet.
Zy hebben toch uit haet
Verslonden Isax vetten oegst,Ga naar voetnoot38-39
40[regelnummer]
En tot een' puinhoop 't lant verwoest.
| |
[pagina 428]
| |
Gedenck aen d'oude misdaet niet.
Dat uw gena geen uitstel zoeck':
Want wy verteeren van verdriet.
Bevry ons voor dien vloeck.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Verlos, verlos ons, Heer,
Ter liefde van uwe eer.
Vergeef, om uwen naem alleen,
Al wat misdreven is voorheen:
Op dat het Heidendom uit spot
50[regelnummer]
En schimp niet zegge nu en dan:
Waer is hun heilant, en de Godt,
Die Jakob helpen kan?
Eer 't heidensch volck dit hoor',
En toeroepe in ons oor,
55[regelnummer]
Daer wy om 't lastren schaemroot staen,
En zien 't met roode wangen aen.Ga naar voetnoot49-56
De wraeck van uwer knechten bloet,
Het welck zoo wreet vergoten wert,
Het zuchten des gevangens moet
60[regelnummer]
U raecken aen het hart.
Ontruck nu, en bescherm,
Met uwen stercken arm
Der dooden overschot en kroost,
Den onderdruckten tot een' troost.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Zet vry den nabuur zevenwerf
Dat stuck betaelt, en schenck hem weer
Dien kelck des smaets, aen 's hemels erfGa naar voetnoot67
En u, der stammen Heer,
Geschoncken, zoo verblint,
70[regelnummer]
Verwaten, en ontzint,
Op dat een ieder zie en weet'
Wat lachen baert in nabuurs leedt.
Maer wy, uw volck, een kudde, lang
Geweit met uwen trouwen staf,
75[regelnummer]
Beloven u met spel en zang
| |
[pagina 429]
| |
Te volgen tot ons graf,Ga naar voetnoot75-76
En na onze uitvaert zalGa naar voetnoot77
Het vrolijck lofgeschal
Van kint en kints kint, nimmer moe,
80[regelnummer]
U loven tot den hemel toe.
|
|