De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Ut quid, Deus, repulisti. Hoe hebtge, o Godt, ons dus elendigh
Verstooten in uw grimmigheên?
Verstooten eeuwigh, en onendigh?
Hoe gloeit uw aenzicht naer beneên
5[regelnummer]
Van gramschap, die uw koy laet sneven,
Den wolven tot een' roof gegeven?Ga naar voetnootvs. 6
Gedenck toch hoe gy haer vergaerde
Tot eene kudde by den Nijl,
Gelijck een herder, haer bewaerde
10[regelnummer]
Van aenvang, naer uw goetheits stijl,
En voerdeze over velt, en heide,
Gevoedt, gesterckt door uw geleide.Ga naar voetnoot7-12
Gy holpt uw erfdeel aen 't vermogenGa naar voetnoot13
Van staf en koningklijcke kroon,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En zette hen, voor ieders oogen,
Op Sion, uwen bergh, en troon,
| |
[pagina 410]
| |
In 't hof, waeruit gy woudt regeeren,
En in uw stammen triomfeeren.Ga naar voetnoot16-18
Hef op uw vuist, en klinck de boozen
20[regelnummer]
Ter aerde, datze nimmermeer
Verrijzen, deze godeloozen,
Erfvyanden van 's hemels eer.Ga naar voetnoot19-21-22
Wat stont het godtskoor niet te lijden,Ga naar voetnoot23
Toen zy uw heilighdom ontwijdden.
25[regelnummer]
Uw haeters stoften, en braveerden,
In 't midden van het hooge feest.
De vloecken, die uw koor onteerden,Ga naar voetnoot27
En hun standaerden onbevreestGa naar voetnoot28
Op torens planten, och, verstonden
30[regelnummer]
Geensins wiens heilighdom zy schonden.
Zy hieuwen uw stepoorten neder,Ga naar voetnoot31
Met zwaert en heirbijl, wreet en stout,
Gelijck men eickenboom, en ceder
In 't bosch met bijlen nederhouwt.
35[regelnummer]
Men stack de krijghstorts in den tempel.
De koevoet schon uw deur, en drempel.Ga naar voetnoot36
Al 't onbesneêndom sprack vermeetenGa naar voetnoot37
By zich in 't harte uit eenen mont:
Valt aen, zoo blijft Godts feest vergeeten,
40[regelnummer]
En uitgeroit tot in den gront.Ga naar voetnoot40
Geen staetsi zal hun namaels lusten.Ga naar voetnoot41
Zoo zal de feestdagh eeuwigh rusten.
Wy zien geen wondertekens langer,Ga naar voetnoot43
Verneemen geen Profeeten meer,
45[regelnummer]
Noch hooren geene orakels, zwanger
Van troost. wy treuren zonder Heer:Ga naar voetnoot45-46
Alleens of Godt ons had vergeeten,Ga naar voetnoot47
En zuchten liet aen 's vyants keten.
| |
[pagina 411]
| |
O Godt, hoe lang zal uw erfvyant
50[regelnummer]
Braveeren over ons bederf,Ga naar voetnoot50
Uw volck, versteecken van uw' bystant,Ga naar voetnoot49-51Ga naar voetnoot51
Hem u zien tergen op uw erf,
Uw' naem beschimpen, en verachten,
Nu wy vergeefs op d'uitkomst wachten?
55[regelnummer]
Zult gy uw hant niet eens uitsteeckenGa naar voetnoot55
Uit uwen boezem, ons ten troost?
Gy waert ons Koning, 't is gebleecken,
En Godt, eer 't oogh den dagh in 't Oost
Zagh rijzen. uwe maght bewaerdeGa naar voetnoot57-59
60[regelnummer]
Ons midden in den ring der aerde.Ga naar voetnoot60
Uwe almaght metst de roode golven,
Gelijck een' muur, en houdtze staen,Ga naar voetnoot61-62
Daer al de draecken in gedolven,
Als in een graf, te gronde gaen.Ga naar voetnoot63-64
65[regelnummer]
Gy kneust het draeckenhooft uit toren,Ga naar voetnoot65
Ten aze van de rave en Mooren.Ga naar voetnoot66
Gy klinckt een bronaêr uit de steenen,
Daer springen klaere beecken uit.
Gy schutte dees Jordaen voorheenen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Die zagh met schrick haer kil gestuit.Ga naar voetnoot70
Gy stelde licht en schaduw paelen,
Schiept morgenroot, en zonnestraelen.
Gy vat den aerdtkloot, dicht geslooten
In zijnen ring, omringt van vloên.Ga naar voetnoot74
| |
[pagina 412]
| |
75[regelnummer]
Den zomer hebt gy overgooten,
Bemaelt met verwe en levend groen:
En schoon de winter 't velt verwildert,
Uw geest en kunst de lent herschildert.Ga naar voetnoot73-78
Gedenck hoe 't volck, van u verbastert,
80[regelnummer]
Het heilige omwroet, en schoffeert,Ga naar voetnoot80
Uwe almaght vloeckt, beschimpt, en lastert;
Hoe reuckloos zaet uw' naem onteert,Ga naar voetnoot82
Uwe almaght terght en trotst baldaedigh,Ga naar voetnoot83
In zijnen wrevel onverzadigh.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Och, geef uw tortelduif de ravenGa naar voetnoot85
En wilde dieren niet ten aes.Ga naar voetnoot86
Vergeet niet eeuwigh uwe slaven,
En armen, dus getrapt, helaes.
Zijn wy te snoot voor u gevonden,
90[regelnummer]
Zoo eert ten minste uw heilverbonden:Ga naar voetnoot89-90
Want 's vyants huizen allerwegen
Zijn elck een roofnest, opgevult
Met schatten, door gewelt verkregen,
En onrecht. laet beproeft gedult,
95[regelnummer]
Tot wanhoop toe niet gansch verschoven.Ga naar voetnoot95
De droeve en arme zal u loven.
Rijs op, en hanthaef eens genadigh,
Het Recht der vroomen, uwe zaeck.
Gedenck hoe reuckloos volck baldaedigh
100[regelnummer]
U daeghlijx schent, en terght tot wraeck.
Vergeet niet hoe uw haeters grimmen,
Hun lastren altijt hooger klimmen.Ga naar voetnoot102
|
|