De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Quam bonus Israël Deus. Hoe goedertieren en genadigh
Bejegent Jakobs Godt in smert
Het zuiver en besneden hartGa naar voetnoot3
Van zijn besneên gestadigh!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Te zorghlijck slipperden mijn tredenGa naar voetnoot5
Bykans op 't gladde, daer ick tradt,
En gle bykans van 't rechte padt,Ga naar voetnoot7
In mijn gemoedt bestreden:Ga naar voetnoot8
Want qualijck kon ick dit gedoogen
10[regelnummer]
Dat Godt den boosen vrede gont,Ga naar voetnoot10
't Geluck van zelf hun in den mont
En tegen komt gevloogen.Ga naar voetnoot11-12
Zy schijnen op geen doot te passen,Ga naar voetnoot13
En leven lang. ontmoet hun iet,
15[regelnummer]
Hun leedt is slechts een kort verdriet:
Zy schijnen 't leedt ontwassen.Ga naar voetnoot16
Zy worstlen met geen zwaericheden,
Gelijck rechtvaerdigen om laegh,
Gevoelen niet de roede en plaegh,
20[regelnummer]
Die 's vroomen rugh doorsneden.Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 406]
| |
Dus ziet men hen het hooft opsteecken,
Met onrechtvaerdigheit bekleet,
En godeloosheit, die niet weet
Dat Godt het quaet zal wreecken.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Men ziet by 't onrecht hen gedyen,
Gezont, en vet, en heel gerust.
Zy volgen wat hun harte lust.
En weeten van geen stryen.
Zy spreecken stout al watze dencken,
30[regelnummer]
En zien noch Godt noch menschen aen,
Ontzien door lastren, daerze staen,
Geensins Godts eer te krencken.Ga naar voetnoot31-32
Zy spalcken hunnen mont wijt open,
Verlastren Godt om hoogh, helaes.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Hun tonge scheltze hier voor dwaes
Die op de Godtheit hoopen.Ga naar voetnoot35-36
Mijn volck zal hierom zich bekeeren,
En zien den uitgang en het slotGa naar voetnoot38
Van 't leven, dat, vervreemt van Godt,
40[regelnummer]
Dus rolt naer hun begeeren.Ga naar voetnoot37-40Ga naar voetnoot40
Zy spraecken: hoe wort boven kennisGa naar voetnoot41
By Godt genomen van ons werck?
Is Godts gedachtenis zoo sterck?Ga naar voetnoot43
O reuckelooze schennis!Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
d'Ontruste sprack: ay sla uwe oogenGa naar voetnoot45
Op hem, en zie hoe schoon hy bloeit,
Hoe 's booswichts huis dus overvloeit
Van rijckdom, en vermogen.
| |
[pagina 407]
| |
Toen sloot hy: 'k heb dan zonder redenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Mijn hart gezuivert, en mijn hant
Gewasschen, in onnooslen stant,Ga naar voetnoot51
Van smetten hier beneden.
Ick wert den ganschen dagh gesmeeten,Ga naar voetnoot53
Gegeesselt. mijn verdriet begon
55[regelnummer]
Des morgens, en de westerzon
Zagh d'oogen uitgekreeten.Ga naar voetnoot55-56
En sprack ick: Godt heeft zich vergreepen
In d'orden, die, om hoogh gestelt,
De boozen zegent, vroomen quelt,
60[regelnummer]
En plaeght, van druck beneepen:
Zoo zoude ick Godts geslacht verdoemen,
En eige kinders hier beneên,
Die doorgaens hunne strijt volstreên.
'K zou Godt onbillijck noemen.Ga naar voetnoot57-64
65[regelnummer]
Om Godts geheimraet te grondeerenGa naar voetnoot65
Bevont ick, alvoorziende Godt,
Mijn brein te zwack, en stont voor 't slot,Ga naar voetnoot67
En ruste op uw begeeren:Ga naar voetnoot68
Tot dat ick in uw heilighdommen
70[regelnummer]
Godtvruchtigh hoorde een slot van 't pleit,
En hoe elcks uitgang boven leit,
Daer d'Englen voor verstommen.Ga naar voetnoot69-72Ga naar voetnoot72
'k Vernam hoe gladt de rijcken stonden,
Hoe gy verhieft de stoute ziel,
75[regelnummer]
Op datze zoo veel laeger viel
Door al haer snoode vonden.Ga naar voetnoot73-76
| |
[pagina 408]
| |
Hoe schichtigh zijnze neêrgevallen,
Met hunnen ongerechten schat,Ga naar voetnoot57-78
In asch begraven, als een stadt
80[regelnummer]
Gestort met poorte, en wallen!Ga naar voetnoot78-80
Gelijck een droom voor 's wackren oogen
Verdwijnt, zult gy hun beelt oock meGa naar voetnoot82
Vernietigen in 's hemels steGa naar voetnoot83
Door 't onbepaelt vermogen.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Mijn hart ontstack in 't overmeeten
Van uw beleit: mijn ingewant
Verging. 'k beken mijn onverstant,
En niets hier van te weeten.Ga naar voetnoot85-88
Ick nam uw juck op, neêrgebogen
90[regelnummer]
Gelijck het domme en stomme vee.
En liet my leiden heel gedwee
Door uwe maght bewogen.Ga naar voetnoot89-92
Gy hieltme by den toom van reden,
En leide my naer uwen eisch,
95[regelnummer]
Gewellekomt in uw paleis,
En hof, vol heerlijckheden.Ga naar voetnoot93-96
Wat staet my boven Godt te wenschen,
En 's hemels glori, rijck van schat?
Wat kan my d'aerde geven? wat
100[regelnummer]
Zijn naeckte en arme menschen?
Mijn leden en mijn hart bezwijcken
In 't overweegen van dit goet,
O Godt, mijn hart, mijn erf, mijn gloet,
En lot, als d'eeuwen wijcken!Ga naar voetnoot103-04
| |
[pagina 409]
| |
105[regelnummer]
Want wie zich blint van u verwijder,
Vergaet. wie 't hart aen boelen hangt,
En afgoôn, straf van Godt ontfangt,
Ten spiegel van een yder.Ga naar voetnoot108
My is niet nutter dan verbondenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Aen Godt te blijven dagh en nacht,
Mijn hoop te bouwen op zijn maght,Ga naar voetnoot111
Noit kranck noch zwack bevonden:
Om al Godts wercken uit te breiden,
En rijck t'ontvouwen met mijn stem
115[regelnummer]
Op Sion in Jerusalem,Ga naar voetnoot115
Noit van zijn' lof gescheiden.
|
|