De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 381]
| |
De LXIIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Te decet hymnus Deus in Sion. O Godt, 't is billijck dat ons stem
U love op Sion met gezangen,
En elck in uw Jerusalem
Zijn kerckbelofte met verlangenGa naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
En offerschulden rijck betael'.Ga naar voetnoot5
Verhoor naer uw belofte ons bede,
Zoo zal wat leve en adem hael'
Uw' naem aenbidden, hier ter stede.
Der oudren wederspannigheitGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Heeft ons met zich ten val getogen:
Maer uw verzoenbre majesteit
Verzoent ons weêr uit mededoogen.
Ter goeder uure zagh hy 't licht,
Dien uw gena heeft uitgelezen
15[regelnummer]
Om in uw tenten Arons plicht
t'Aenschouwen, daer gy wort geprezen.Ga naar voetnoot13-16
Wy zullen, in uw heilighdom
Verzaet, van rijckdom overvloejen.
Uw kerck, vol heiligheit alom,
20[regelnummer]
Vol wonderen, zal 't Recht zien bloejen
In 't harte, dat u onbesmet
Hier dient, en eert naer uw behaegen,
En wil, en ingestelde wet,
Uw volck en stammen voorgedraegen.Ga naar voetnoot19-24
25[regelnummer]
Verhoor ons, Heer, die ons behoedt,
Met eenen allerley geslachten,
Die, wijt van over zee, vol gloet,
U zoecken, en hun heil verwachten
Uit uwen schoot, van uwe hant,
30[regelnummer]
Die maghtigh is, en op hun grondenGa naar voetnoot30
Het hemelhoogh geberghte plant,
Aen 't aertrijck onverwrickt gebonden.Ga naar voetnoot32
| |
[pagina 382]
| |
Gy, die met maght zijt toegerust,
Beweeght den afgront van de wateren,
35[regelnummer]
Die bruizen luit, van kust tot kust.
Men hoort de watervallen klateren.
De stroomen ruischen op uw woort.
Zy overschrijden peil, en paelen,
En kennen oever nochte boort,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Als zy te lande in adem haelen.Ga naar voetnoot35-40Ga naar voetnoot40
De volcken schricken, die, op 't lant
Gezeten, uwe donders hooren,
Uw tekens zien, de lucht vol brant
En blixem, voorboôn van uw' toren.Ga naar voetnoot41-44Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Gy zijt het, die hun hart verblijt
Met d'op- en ondergaende straelen
Der zonne, en vader van den tijt,Ga naar voetnoot47
En licht en schaduw, die niet faelen.Ga naar voetnoot48
Gy slaet uw oogh op elx gebreck,Ga naar voetnoot45-49Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Bezichtight d'aerde, en schencktze uw' zegen
Volop, datze ons een tafel deck'
Met vee, en vruchten na de regen.Ga naar voetnoot49-52
Uw voorzorgh giet de killen vol,
En discht ons spijs op, dat elck huppelt,
55[regelnummer]
Zoo dickwijl d'aer op d'ackers zwol,
Daer 't honigh douwt, en zuivel druppelt.Ga naar voetnoot55-56
Gy drenckt de vore op 't dorre velt.
De kruiden groejen datze piepen.
Geen acker wert met dorst gequelt,
60[regelnummer]
Zoo dick de greppels overliepenGa naar voetnoot60
Van verschen regen uit de lucht.
Gy kroont het jaer met uw genade,Ga naar voetnoot62
Als 't lant verquickt, en vee en vrucht
Gedijt, en toeneemt vroegh en spade.
| |
[pagina 383]
| |
65[regelnummer]
De wildernissen worden vet
Van vrucht. de heuvels gaen ten reie.
De ram en kudde, niet besmetGa naar voetnoot67
Van evel, scheeren klip, en heie,Ga naar voetnoot68
Gedijen by het geurigh kruit.
70[regelnummer]
De daelen staen gedost met koren,
En loven Godt met zoet geluit.
Zoo wort Godts lof alom geboren.
|
|