De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 375]
| |
De LXI. Harpzang.Ga naar voetnoot*Nonne Deo subjecta erit. Zou mijn hart voor Godt niet buigen,
Aen wiens gunst mijn welstant hangt?
Godt is 't die my ondervangt:Ga naar voetnootvs. 3
Hierom val ick niet in duigen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Durft gy langer t'samenspannen,
Vyanden van Godts geslacht?
Gy sult storten door zijn maght
Al die vroomen aen durft rannen.Ga naar voetnoot8
Langer zal uw Rijck niet duuren
10[regelnummer]
Dan een wandt die overleunt,Ga naar voetnoot10
Van geen kalckbant ondersteunt,Ga naar voetnoot11
Losser dan gereete muuren.Ga naar voetnoot5-12
Stoute schalcken onderstondenGa naar voetnoot13
My t'ontweldigen mijn kroon,Ga naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
Die voor vroomen hing ten toon:
O bedrieghelijcke vonden!Ga naar voetnoot15-16
Maer ick liep, met dorst verlegen,
In de renbaen tot aen 't endt:Ga naar voetnoot17-18
Daer hun hart my vloeckt, en schent,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En de mont niet spreeckt dan zegen.
Laet, o ziel, hierom uw' yver
Niet verflaeuwen in gedult,
Dat uit Godt vloeit, vry van schult.Ga naar voetnoot23
Hou slechts aen, en ren noch stijver:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Want mijn Godt is mijn behouder
En mijn helper, troost, en raet,
Die my hanthaeft in mijn' staet,Ga naar voetnoot27
Sterckt, en stut met zijne schouder.Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 376]
| |
'K zal in mijn' behouder roemen,
30[regelnummer]
Daer mijn hulp en heil uit straelt,
En mijn eer van nederdaelt,
Hem mijn hoop en noothulp noemen.
Hoopt op Godt, vergaderingen,Ga naar voetnoot33
Die vergaêrt op zijn gebodt.
35[regelnummer]
Stort uw harten uit voor Godt,
Die de vyanden kan dwingen.
Maer gansch ydel is 't vermogen
Van de menschen altemael:
Want zy wegen in Godts schael
40[regelnummer]
Lichter dan bedrogh, en logen.Ga naar voetnoot39-40
Zet dan nimmer uw betrouwen
Op uw onrechtveerdigh lot.Ga naar voetnoot41-42
Vloeit u rijckdom toe van Godt,
Wacht u staet daer op te bouwen.
45[regelnummer]
'K hoorde 't hooghste orakel spreecken,
Eens voor eeuwigh, en gewis,Ga naar voetnoot45-46
Dat hy d'eenige Almaght is,
Gunst noch goetheit hem ontbreecken.
Hy zal 't oprecht hart verstercken
50[regelnummer]
Met zijn' bystant, hulpe, en troost,
En vergelden west en oost
Elck naer zijn verdienste en wercken.Ga naar voetnoot49-52
|
|