De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XLVII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Magnus Dominus & laudabilis. De bouwheer van Jerusalem,Ga naar voetnoot1
Godts stadt, is wijs, en maghtigh;
Dies zy, met een gemeine stem,Ga naar voetnoot3
Zijn grootheit looft eendraghtigh,
5[regelnummer]
Op zijnen heilgen bergh, en rots.
Dees stadt wort opgebouwt dus trots,
Om stormen te verduuren,Ga naar voetnoot7
Op Sion, aen den noorder kant,
Met blyschap van 't geheele lant.
10[regelnummer]
O groote Konings muuren.
| |
[pagina 340]
| |
In al haer huizen is de schat
Des rijcken Godts t'aenschouwen:
Want Godt blijft schutsheer van de stadt,
Wiens poorten hy holp bouwen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
De Koningen van overal
Vergaêren, binnen haeren wal
Vereenight, zienze nader
Verwondert met verbaestheit aen,
Als die voor 't hooft geslagen staen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gedootverft al te gader.Ga naar voetnoot20
Hun vrees gelijckt den baerens noot
Van eene zwangre vrouwe.Ga naar voetnoot21-22
Zy treft hen, als een storm de vloot
Van Tharsis treft met rouwe.
25[regelnummer]
't Gezicht beschaemt geensins de faem
Van haeren uitgebreiden naem.
Het is de stadt des Heeren
Der heirkracht. 't is de stadt van Godt,
Van Godt gebouwt met muur en slot,
30[regelnummer]
Om eeuwen te regeeren.
In 't midden van uw heilighdom,
In 't harte van uw kooren,
Wy uw bermhartigheit alom
Zien voor uw volck geboren.
35[regelnummer]
Uw naem en faem en Recht bekent
Doorklincken loflijck 's weerelts endt.
De bergh van Sion zinge:
De dochter, die uit Judaes stam
In 't vrolijck licht des levens quam,
40[regelnummer]
Op Godts getrouwheit springe.Ga naar voetnoot38-40
Versterckt de muuren van Godts stadt,
Omringtze met haer veste.Ga naar voetnoot41-42
Trompetze uit toornen, hoogh en prat,
Behartight haer ten beste,
45[regelnummer]
Te stercken toren, muur, en poort,Ga naar voetnoot45
En bouwt de huizen immer voort,Ga naar voetnoot46
| |
[pagina 341]
| |
Op dat gy 't mooght verhaelen
Aen alle uw afkomste, op een ry,
En uw kints kinders, stil en bly
50[regelnummer]
Gezeten in haer paelen.Ga naar voetnoot47-50
Dan hoort elck een hoe Godt zijn maghtGa naar voetnoot51
Hier openbaert te wonder:Ga naar voetnoot52
Hoe heerlijck Godt hier dagh en nacht
Zijn kracht toont in 't byzonder,
55[regelnummer]
Eeuw in, eeuw uit, voor ieder een:
Hoe, in de hooftstadt aller steên,
Hy, op zijn' stoel gezeten,
Ons al genadighlijck behoedt,Ga naar voetnoot58
Zoo lang regeert, als eb en vloet
60[regelnummer]
Hun beurten niet vergeeten.Ga naar voetnoot51-60
|
|