De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XLVI. Harpzang.Ga naar voetnoot*Omnes gentes plaudite. Koomt nu hier uit alle landen:
Alle volcken, komt nu voort:Ga naar voetnoot2
Klapt nu vrolijck in uw handen.
Juicht van blyschap, noit gehoort,
5[regelnummer]
Gode lof toe, naer zijn waerde:
Want hy toont zich heerelijckGa naar voetnoot6
Schrickelijck, en groot op d'aerde,
Als een maghtigh Koning, rijck
Van gehoorzaeme onderzaeten,
10[regelnummer]
Wijder dan men menschen telt.Ga naar voetnoot8-10
Hy heeft volck van alle staeten
Onder ons gebiet gestelt,
En den Heidensche onbesnedenGa naar voetnoot13
Onderworpen ons gezagh.
15[regelnummer]
Hy verkoos ons hier beneden
Tot zijn erfdeel, op 't verdraghGa naar voetnoot16
En verbont met onzen vader,
Jakob, zijnen waerden knecht.
Godt stijght op den hemel naderGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Met geschal, gelijck hy pleght.Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 339]
| |
Godt vaert opwaert met bazuinen,
Met gezangen, en geschal,
Naer des hemels trans en kruinen.Ga naar voetnoot23
Zingt de Godtheit overal.
25[regelnummer]
Zingt den Koning naer zijn waerde
Lof toe: zinght hem glori toe:
Want hy Koning is op d'aerde,Ga naar voetnoot27
Zingt aendachtigh. zijne roeGa naar voetnoot28
En zijn scepter zal regeerenGa naar voetnoot28-29
30[regelnummer]
Over 't gansche Heidendom.
Godt zit, als een Heer der Heeren,
Op den rijxstoel, die alom
Hem gewijt is. groote Heeren,
Groote Vorsten zijn vergaêrt.
35[regelnummer]
Wat des hooghsten naem wil eeren,Ga naar voetnoot29-31-33-35
Wat het oudt verbont bewaert,Ga naar voetnoot35-36
En, met Abraham verbonden,
Godt wil dienen naer zijn maght
En vermogen t'allen stonden,
40[regelnummer]
Is nu dapper op zijn kracht.Ga naar voetnoot38-40
|
|