De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XXXII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Exultate, justi, in Domino. Gy allen, die gedachten woort en zeden
Weeght in de schael van billijkheit en reden,
Verheught u, juicht voor 't hemelsch hof:
Oprechte herten past Godts lof.Ga naar voetnoot1-4
5[regelnummer]
Ontvouwt Godts eer: laet die ten hemel vaeren,
Op cyterklanck, op galm van vijf paer snaeren,
En zwaeit, noit spel noch zingen moe,
Den hooghste een' nieuwen lofzang toe:
Want Godts belofte en woorden gaen geregelt,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En worden trouw in al zijn werck bezegelt,
Bevestight, en zijn heilverbont
Beschaemde noit dien zuivren mont.
Het lust hem met genade te bedouwenGa naar voetnoot13
Al die zijn woort omhelzen, en betrouwen:
15[regelnummer]
Het lust hem godelooze en vrient
Te loonen naer dat elck verdient.Ga naar voetnoot13-16
Al d'aerdtkloot is gepropt van Godts genade.Ga naar voetnoot17
| |
[pagina 300]
| |
Hy schept behoedt en slaet zijn schepzel gade,
Vooral den mensch, begaeft met al
20[regelnummer]
Wat lijf en ziele dienen zal.Ga naar voetnoot18-20
Hy spant door kracht van 't Woort des hemels boogen,Ga naar voetnoot21
En houdt 't gewelf des hemels voor onze oogen
Door zijnen Geest en adem vastGa naar voetnoot23
Gegront op zijnen eigen last.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Hy houdt de zee, om 't aerdtrijck heen gegooten,
Als in den buick van eene flesch geslooten,Ga naar voetnoot26
En sluit den afgront, als een' schat,Ga naar voetnoot27
In zijne kolck, en watervat.
Laet d'aerde dan deze almagt, dit vermogen
30[regelnummer]
Met schrick ontzien, en met godtvruchtige oogen
Godt vreezen, die, om d'aerde heen,Ga naar voetnoot31
Den gront bewoonen, en betreên:
Want 's hemels kracht en almagt kan elk merkenGa naar voetnoot33
Uit 's hemels wil en uitspraeck, daer de wercken
35[regelnummer]
Op volgen. wat Godt wil, en zeit,
Dat staet' er, dat 's geschapenheit.Ga naar voetnoot36
Godts wijsheit kan zeer licht den raet der dwazen
En volcken, als het stof, als mist, verblazen.Ga naar voetnoot38
Hy stoot der menschen aenslagh om,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En maeckt den raet der Vorsten stom:
Maer Godts besluit en raetslot zullen blijven
Eeu in, eeu uit. wat Godt met kracht wil drijven,
Dat voert hy sterck en rustigh uit,
Van stam tot stam, van spruit tot spruit.
45[regelnummer]
Geluckigh is het eigen volck des Heeren,
Dat Godt omhelst, en zijnen naem wil eeren,
Het volck dat eeuwigh en altoos
Hy voor zijn lot en erfdeel koos.
d'Alziende sloegh zijne oogen naer beneden,
50[regelnummer]
En zagh alom de menschen heenetreden:
Hy zagh uit zijn gespanne tent,Ga naar voetnoot51
| |
[pagina 301]
| |
De menschen tot aen 's weerelts endt:
d'Alziende, die een ieders hart bootseerde,
En klaerlijck kende al wat om laegh verkeerde,
55[regelnummer]
En elx gedachten werck en wit,Ga naar voetnoot55
Van daer hy op zijn' zetel zit.
Hy kon om hoogh uit zijnen stoel aenschouwen
Hoe nimmermeer een Koning blijft behouwen
Door zijne heirkracht, en 't gewelt,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dat hy gewapent brengt te velt:
Hoe sterckheit en gewelt van reuzenarmen
Den stercksten reus in 't vechtperk niet beschermen
Wanneer hy voorttreet, trots en sterck,
En vecht in 't bloedigh worstelperck.
65[regelnummer]
De ruiter noopt het paert vergeefs met spooren,
En briescht in 't heir, en schuimbekt heet van torenGa naar voetnoot65-66Ga naar voetnoot66
Zoo onder 't vechten, daer elck wijckt,
De kracht van 't sterckste paert bezwijckt.
De groote kracht en snelheit des betroudenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Kan zijnen Heer en meester niet behouden,
Noch 't leven bergen in den noot
Voor 't zwaert der onontvlughtbre doot:
Maer merk, Gods oog bewaekt en slaet hem gade
Al wie Godt vreest, en steunt op zijn genade,Ga naar voetnoot73-74
75[regelnummer]
Ontruckt hun zielen van de doot,
En voedtse in bittren hongersnoot.
't Godtvruchtigh hart met zijne medestanders
Rust hierom vast op Godt, en niemant anders,
Op Godt, die zeker en gewis
80[regelnummer]
Der vroomen hulp en schutsheer is.
Uit deze bron ontspringt in druck en smarten
De vreught, gelijck een beeck, in vroome harten.Ga naar voetnoot81-82
Op Godts gewijden naem, en Godt
Betrouwen wy ons hooghste lot.
85[regelnummer]
Och, zegen ons, o Heer, en uw geslachten,
Gelijckwe op uw genade en goetheit wachten,
Met uw gena, de rijcke vrucht
Van ons gebeên, van zucht op zucht.
|
|