De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XXX. Harpzang.Ga naar voetnoot*In te, Domine, speravi. Ick bouwe nu mijn hoop op u,
Op u alleen, gelijck voorheen,
Zoo kan mijn hoop niet wancken,Ga naar voetnoot3
Noch spatten, nochte schrancken.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Gy oordeelt recht: verlos uw' knecht,
En neigh uw oor naer hem. verhoor
Zijn bede, zonder toeven,
En ruck hem, die met schroeven
Van druck geperst wort, en benart,
10[regelnummer]
Uit deze elende, en bittre smart.Ga naar voetnoot9-10
O Godt bescherm my met uw' arm.
Verstreckme, o Godt, een sterckte en slot,
En vryburgh van vertrouwen,Ga naar voetnoot13
Waerop ick blijf behouwen:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Want gy in strijt mijn sterckte zijt,
Mijn toeverlaet in bangen staet,
En zult uwe eer verbreiden,
Als gy my vranck zult leiden,Ga naar voetnoot18
Daer ick, uit uwen schoot gevoedt,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gerust en veiligh zit behoedt.
Ick zal de plaegh en strick en laegh
Daer 't heiloos bloet bedeckt mijn' voet,Ga naar voetnoot22
En been me wil verstricken,Ga naar voetnoot23
Ontglippen, zonder schricken,
| |
[pagina 294]
| |
25[regelnummer]
Door uw gena, die vroegh en spa
My waerschuwt voor 't verraders spoor,
Dewijl gy my verdaedight,
En doorgaens begenadight,Ga naar voetnoot28
Waerdoor de rijxverraeder, blintGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Misleit, aen my geen vatten vint.Ga naar voetnoot25-30Ga naar voetnoot30
'k Beveel mijn' geest gansch onbevreest,
Zoo 't lichaem strant, in uwe hant,Ga naar voetnoot32
O Godt, die my in rouwe
Van uw beloofde trouwe
35[regelnummer]
Noch noit verstaeckt. de boosheit slaecktGa naar voetnoot35
Haer' roof en buit, als gy haer stuit,
My vrijdt naer uw behaegen,Ga naar voetnoot37
Uit 's vyants hant en laegen.
Gy haet hem, die vergeefs om raet
40[regelnummer]
By spoock en hantbekijckers gaet.Ga naar voetnoot39-40
Ick bouwe nu mijn hoop op u,
Op u alleen, gelijck voorheen,
En zal, na noot en lijden,
Noch juichen, en verblijdenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
In uw gena, al komtze spa
In noodt en last, noch staetze vast,
En wort ons niet ontoogen.Ga naar voetnoot47
Gy ziet, van 's hemels boogen,Ga naar voetnoot48
Mijn nedrigh hart aen, naeckt en bloot,
50[regelnummer]
En redme in 't nijpen van den noodt.
Gy laetme niet, tot mijn verdriet,
Van 's vyants maght en stercke wacht
Besluiten, en omringen,
Hoe sterck zy my bespringen:
55[regelnummer]
Maer vrijdtme, en stelt op 't vlacke velt,
Gezwint en lucht zijn' klaeu ontvlught,Ga naar voetnoot56
| |
[pagina 295]
| |
My op mijn vrije voeten,
Daer zy aenschouwen moeten
Hoe ick, van 's vyants bant geslaeckt,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Aen mijnen vrydom ben geraeckt.Ga naar voetnoot60
Ontferm, o Heer, u mijns al weêr:Ga naar voetnoot61
Want ick word hardt al weêr benart,
Nu gy, ontvonckt van tooren,Ga naar voetnoot63
Mijn klaght ontzeght te hooren.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Mijne oogen staen van traen op traen
Benevelt dicht, mijn ziel van 't licht
Der hulpe schijnt versteecken.Ga naar voetnoot67
Mijn leden zijn bezweecken:
Want hartewee mijn leden slijt,
70[regelnummer]
En zuchten kort mijn levens tijt.
De noodt verzwackt en armoe knackt
Mijn kracht, en leên, smilt vleesch, en been.Ga naar voetnoot72
Ick sta ten schimp des haeters
En snooden godtverlaters.
75[regelnummer]
Mijn nabuur lacht, beschimpt veracht
Mijn' droeven staet. mijn kennis laetGa naar voetnoot76
Uit vrees my aen te hangen.
Een ieder gaet zijn gangen,
En vlught van my in mijnen noodt,
80[regelnummer]
Vergeetme gansch, als waer ick doot.
Geen leeme scherf op wal en werf,
Geen aerde vat wort min geschat,
Wanneer het breeckt aen stucken,
Als ick, vol ongelucken,Ga naar voetnoot81-84
85[regelnummer]
Nu zit gehoont van al wat woont
Rondom my heen, van ieder een
Most ick dat lastren hooren
Met mijn geduldige ooren.
Een ieder sprack'er 't zijne toe,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Noit lasteren noch scheldens moe.
| |
[pagina 296]
| |
Mijn vyant boos en godeloos,Ga naar voetnoot91
Verruckt uit haet en wrock, hiel raetGa naar voetnoot92
Met zijne rotgezellen
Om mijne ziel te knellen:
95[regelnummer]
Ick hoopte op Godt, mijn heilzaem lot,
En sprack: gy zijt, in noodt en strijt,
Mijn schutsheer, en beschermer,
Mijn toevlught, en ontfermer.
Mijn maght, en kracht, en levens lot
100[regelnummer]
Hanght aen den levendigen Godt.Ga naar voetnoot96-100
Ontruck met kracht my uit de maght
Van 's vyants hant, die t'samenspant
Met andren, en verbolgen,
My vreeslijck durf vervolgen.
105[regelnummer]
Uw aengezicht en strael verlicht'Ga naar voetnoot105
Uw' trouwen knecht, gelijck het pleght.Ga naar voetnoot106
Behoe my uit genade,
En sla mijn treden gade.
Ick die u aenriep, als 't betaemt,
110[regelnummer]
Sta voor mijn' vyant niet beschaemt.
De booze blijf in zijn misdrijf
Beschaemt al heel. de helsche keelGa naar voetnoot112
Verzwelgh' hem. dat alommeGa naar voetnoot112-113
's Bedriegers mont verstomme,
115[regelnummer]
Die 't zuiver recht van uwen knecht
Met logentael en valsch verhael
Bewimplen wil boosaerdigh,
Hooghmoedigh, en hoovaerdigh,
Op dat men mij verongelijck',
120[regelnummer]
En 't vonnis tot zijn voordeel strijck'.
Hoe groot is 't goet en d'overvloet,
De lieflijckheit, die gy bereit
En stil hebt uitgelezen,Ga naar voetnoot123
Gespaert voor die u vreezen?
125[regelnummer]
Wie u betrout, zich aen u houdt,
| |
[pagina 297]
| |
En, 't loopt hoe 't loopt, vast op u hoopt,
Verleent gy naer zijn wenschen
't Beloofde in 't oogh der menschen,
Die zich verwondren om 't geluck,
130[regelnummer]
Dat vroomen toevloeit in den druck.
De vroome rust met hart en lust,
Van 't aerdtsche schuw, alleen op u,
Beschouwt, terwijl de werrelt,
Vast woelt en ommedwerrelt,Ga naar voetnoot133-34
135[regelnummer]
Uw aengezicht, het schoonste licht,
Daer hy beschut, in uwe hut,Ga naar voetnoot136
Voor 's haeters wrock verborgen,
Voor niemant hoeft te zorgen,Ga naar voetnoot138
Die met zijn tonge, vol vergift,
140[regelnummer]
Hem wederstaet uit booze drift.
Geprezen zy mijn Godt, die my
Byzonderlijck en wonderlijck
Met gunst heeft overgooten,
Als in een stadt beslooten,
145[regelnummer]
Van overal met muur en wal
En wacht bezet. ick sprack, geplet
Van druck, in 't hart bewogen:
Hy stoot my uit zijne oogen.
Dus, kermende naer 's hemels boogh,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Verhoort gy mijn gebedt om hoogh.
Bemint den Heer, gy die zijne eer
Alleen bezint, en haer bemint:
Want Godt de bron der klaerheit,
Zoeckt simpelheit, en waerheit,
155[regelnummer]
En hy vergelt het boos gewelt,
Van alle quaên, die stout bestaen
Onnozelen te praemen.Ga naar voetnoot157
Strijt moedigh al te zamen,
En grijp een hart, o Godts geslacht,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Die al uw heil van Godt verwacht.
|
|