De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 287]
| |
De XXVII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Ad te, Domine, clamabo. O Heer, om hoogh in top gezeten,
Ick roepe, en heb my heesch gekreeten
Met droevigh kermen en gesteen:Ga naar voetnoot1-3
En zwijghtge noch op mijn gebeen?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Indien gy zwijght in mijn bezwaeren,
Zoo slacht ick die ten grave vaeren
Om laegh naer d'onderaertsche poort,
Gansch troosteloos, en onverhoort.Ga naar voetnoot7-8
Verhoor mijn klaghten, en gebeden,
10[regelnummer]
Als ick u aenschrey van beneden,
Mijn handen hef naer 't heiligh koor,Ga naar voetnoot11
Op hoop van bystant en gehoor:
Zoo zultge my niet, dus beneepen,
Als boozen, naer den afgront sleepen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En niet verdelgen, als de quaên,
Die hoopeloos te gronde gaen:Ga naar voetnoot16
Die, schijnende naer vre te haesten,
Van vrede spreecken met hunn' naesten,
En, met een' schijn van pais vernist,
20[regelnummer]
Slechts tweedraght broeden, haet, en twist.Ga naar voetnoot20
Betaelze naer hun valsche vonden,Ga naar voetnoot21
En booze en godelooze gronden:Ga naar voetnoot22
Beloonze naer hun werck en zin,
En schenck het zelve sap hun in.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zy leerden wonderwerck en zegen
Des hemels langsaem overweegen,Ga naar voetnoot25-26
Dies brengt Godt al hun werck te schant,
En bouwt hun werk niet met zijn hant.Ga naar voetnoot27-28
Gelooft zy Godt, die met zijne oorenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Zich heeft gewaerdight my te hooren.
Mijn hoop, mijn schutsheer in den strijt,
Gy hoort mijn bede t'aller tijt.
Mijn beenders, uit het stof geheven,
| |
[pagina 288]
| |
Herbloejen weder, en herleven,Ga naar voetnoot33-34
35[regelnummer]
Dies loof ick uw genade en kracht
Uit al mijn hart, uit al mijn maght.
De sterckte van zijn volck en staeten
Is Godt, waerop zy zich verlaeten.
Hy hoedt den Koning in 't verdriet,
40[regelnummer]
Dien hy met eere zalven liet.Ga naar voetnoot39-40
O Heer, behoe uw volck, en zegen
Uw erfdeel, tot uw' dienst genegen.
Bestuurze, en zetze, eeuw in eeuw uit,
In eere, van geen tijt gestuit.
|
|