De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 267]
| |
De XX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Domine, in Virtute. De Koning, die zoo krachtigh,
Door 's hemels maght en kracht,
Verdelghde al 's vyants maght,
Zal, aen Godts hulp gedachtigh,
5[regelnummer]
Zich zelf verheugen voor
Den Koning aller Heeren,
En vrolijck triomfeeren,
Nu hy, gezegent door
Godts bystant en behaegen,
10[regelnummer]
Den prijs heeft wechgedragen.
O vader aller menschen,
Gy gaeft uw' dienaer milt,
Nu 's vyants heirkracht smilt,Ga naar voetnoot13
Al wat zijn hart kon wenschen,
15[regelnummer]
Onthielt hem niet het goet,
Waerom zijn lippen baden.
Gy waert met uw genaden,
Waermede gy hem zoet
En milt en minzaem queeckte,
20[regelnummer]
Gereet, eer hy u smeeckte.
Gy kroonde hem met straelen
Van gout en diamant,
Zoo trots als iemant spant,
Om op zijn hooft te praelen
25[regelnummer]
Met zulck een rijxcieraet.
Hy badt: och, reck mijn dagen:
Gij liet u dit behaegen,
En reckte, zonder maet,
Zijn levens tijt en uuren,
30[regelnummer]
Die d'eeuwigheit verduuren.Ga naar voetnoot28-30
Gij gaeft hem eenen luister
Van eere en heerlijckheit
En glans en majesteit.
| |
[pagina 268]
| |
Doorluchten schijnen duisterGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
By 't voeghelijcke lichtGa naar voetnoot35
Van zijne aenvalligheden,
En glanssen, die hem kleeden,
Waer voor de trotse zwicht.
Gij stelt hem aller wegen
40[regelnummer]
Ten voorbeelt van Godts zegen:
Geen zegen, die verslensbaer
En tijdlijck is, en kort,
Maer nimmermeer verdort,
En levert hem dus wenschbaer
45[regelnummer]
De vreught, die, noit bepaelt,Ga naar voetnoot44-45Ga naar voetnoot45
Daer boven in uw boogen,Ga naar voetnoot46
Van uw gezicht en oogen
En aenschijn nederstraelt;
Een vreught, die, gansch volkomen,
50[regelnummer]
Noit ende heeft genomen.
Dewijl de Koning stadigh
Zich aen den stercksten houdt,
En op dien pijler bouwt,Ga naar voetnoot53
Den Hooghsten, die genadigh
55[regelnummer]
Hem zegent, zal hij niet
Bezwijcken, nochte sneven,
Noch sidderen, noch beven,
Gelijck een wanckel riet,
Noch dobbren op en neder
60[regelnummer]
In 't bulderende weder.Ga naar voetnoot58-60
Uw rechte hant zal treffenGa naar voetnoot61
Uw vyanden in 't velt,
En al die met gewelt
Zich tegens u verheffen.
65[regelnummer]
Uw rechte hant zal strafGa naar voetnoot65
Uwe errefhaeters raecken,Ga naar voetnoot66
Die uwen naem verzaecken,
| |
[pagina 269]
| |
En wannenze uit, als kaf,
Dat niemant in dit leven
70[regelnummer]
Zal weeten waerze bleven.Ga naar voetnoot61-70
Gy zult hen, als een oven,Ga naar voetnoot71
Vol gloets, het bosch en rijsGa naar voetnoot72
Verteert, gelijck zijn spijs,
Verslinden, als gij bovenGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
Uw gramschap uit de lucht,Ga naar voetnoot75
Vol weêrlicht, en vol wolcken,
Ontdeckt, ten schrick der volcken,Ga naar voetnoot77
Met schrickelijck gerucht,
Wanneer de wraeck, ontsteeckenGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Als vier, uw' smaet zal wreecken.
Gy zult hunne erven t'zamen,
De telgen met den stam,
Verdelgen door uw vlam,
Van 't aerdtrijck, als hun naemen;Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Dewijl dees snoode rotGa naar voetnoot85
Met onbesnede handenGa naar voetnoot86
U schendigh aen dorst randen,
En menschen, zonder Godt,
In 't raetslaen t'zamen zwoeren,
90[regelnummer]
Dat niemant uit kon voeren.Ga naar voetnoot90
Gy zultze nederhouwen,
En hun gewonde rugh
Zal dienen tot een brugh
Voor die op u betrouwen.
95[regelnummer]
Zy zullen onder 't vliên
Het overschot der uwen,
Niet zonder angst en gruwen,
In volle glori zien
Verheerlijckt, en verheven
100[regelnummer]
In 't onvergangbre leven.Ga naar voetnoot91-100
| |
[pagina 270]
| |
O eeuwige regeerder,
Die op-en-ondergangkGa naar voetnoot102
Betoomt, en houdt in dwangk,
Dat uwe maght vermeerder.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Wy zullen eeuwen langk
Uw' lof op harpen speelen
En met gespanne keelen,
En heerelijck gezangk
Verheffen uw vermogen,
110[regelnummer]
Zoo hoogh in top getoogen.
|
|